Translations for „donderen“ in the Dutch » German Dictionary

don·de·ren¹ <donderde, h./i. gedonderd> [dɔndərə(n)] VB intr

1. donderen (tieren en razen):

donderen

donnern

donderen

wettern

donderen

toben

hij donderde de menigte toe

er wetterte gegen die Menge

2. donderen (vallen):

donderen

(herunter)donnern

hij is van de trap gedonderd

er ist die Treppe (he)runtergedonnert inf

dat dondert niet

das macht nichts

don·de·ren² <donderde, h. gedonderd> [dɔndərə(n)] VB impers ww (onweren)

donderen

donnern

het dondert

es donnert

don·de·ren³ <donderde, h. gedonderd> [dɔndərə(n)] VB trans (smijten)

donderen

schmeißen

donderen

donnern