Dutch » German

ge·richt·heid <gericht|heden> [ɣərɪxthɛɪt] N f

1. gerichtheid (oogmerk, intentie):

2. gerichtheid (geaardheid, neiging):

richt·lijn <richtlijn|en> [rɪxtlɛin] N f

2. richtlijn jur.:

3. richtlijn (grond-, metselwerk):

ge·richt1 <gericht|en> [ɣərɪxt] N nt

ge·rief·lijk <gerieflijke, gerieflijker, gerieflijkst> [ɣəriflək] ADJ

richt·lood <richt|loden> [rɪxtlot] N nt

be·rich·ten <berichtte, h. bericht> [bərɪxtə(n)] VB trans

mist·licht N nt

mistlicht → mistlamp

See also mistlamp

mist·lamp <mistlamp|en> [mɪstlɑmp] N f

be·richt·ge·ver <berichtgever|s> [bərɪ(xt)xevər] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski