Translations for „lebendiger“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

le·pel·rei·ger N m

lepelreiger → lepelaar

See also lepelaar

le·pe·laar <lepelaar|s, lepe|laren> [lepəlar] N m dierk.

lepelaar

Löffelreiher m

lepelaar

Löffler m

ver·de·di·ger <verdediger|s> [vərdedəɣər] N m

1. verdediger:

verdediger (beschermer, voorstander)

Verteidiger m

verdediger (mening)

Vertreter m

2. verdediger:

verdediger (advocaat)

Verteidiger m

verdediger (in strafzaken)

Strafverteidiger m

3. verdediger (sport):

verdediger

Verteidiger m

verdediger

Abwehrspieler m

over·wel·di·ger <overweldiger|s> [ovərwɛldəɣər] N m

overweldiger (veroveraar)

Eroberer m

overweldiger (indringer)

Eindringling m

be·gun·sti·ger <begunstiger|s> [bəɣʏnstəɣər] N m

begunstiger

Gönner m

begunstiger

Förderer m

begunstiger van de kunst

Kunstförderer

mis·da·di·ger <misdadiger|s> [mɪzdadəɣər] N m

misdadiger

Verbrecher m

misdadiger

Kriminelle(r) m

een zware [o. gevaarlijke ] misdadiger

ein Schwerverbrecher

doel·ver·de·di·ger N m

doelverdediger → doelman

See also doelman

doel·man <doelman|nen> [dulmɑn] N m

doelman

Torwart m

doelman

Torhüter m

rei·zi·ger <reiziger|s> [rɛizəɣər] N m

reiziger

Reisende(r) m

reiziger (passagier)

Fahrgast m

reiziger (passagier in een vliegtuig)

Fluggast m

zes·ti·ger <zestiger|s> [sɛstəɣər] N m

zestiger

Sechziger m

me·de·rei·zi·ger <medereiziger|s> [medərɛizəɣər] N m

medereiziger

Mitreisende(r) m