Translations for „vliegtuig“ in the Dutch » German Dictionary

vlieg·tuig <vliegtuig|en> [vlixtœyx] N nt

vliegtuig

Flugzeug nt

het laagvliegend vliegtuig

der Tiefflieger

speciaal vliegtuig

Sondermaschine f

Usage examples with vliegtuig

speciaal vliegtuig

Sondermaschine f

het vliegtuig steeg op

das Flugzeug stieg auf

zich per vliegtuig verplaatsen

mit dem Flugzeug reisen

een vijandelijk vliegtuig neerschieten

ein feindliches Flugzeug abschießen

het supersonische vliegtuig

das Überschallflugzeug

het experimenteel vliegtuig

das Versuchsflugzeug

het vliegtuig daalt

das Flugzeug geht herunter

het laagvliegend vliegtuig

der Tiefflieger

een vliegtuig neerhalen

ein Flugzeug abschießen

het dubbeldeks vliegtuig

der Doppeldecker

een volgeboekt vliegtuig

ein ausgebuchtes Flugzeug

het vliegtuig ging in revisie

das Flugzeug wurde überholt

de staart van een vliegtuig

das Heck eines Flugzeugs

de schroef van een vliegtuig

der Propeller eines Flugzeugs

het neerstorten van het vliegtuig

der Absturz des Flugzeugs

de daling van een vliegtuig

der Sinkflug

het vliegtuig rolde naar de startbaan

das Flugzeug rollte zur Startbahn

ik ben met het vliegtuig gegaan

ich bin geflogen

het vliegtuig scheerde over de huizen

das Flugzeug flog dicht über die Häuser

er komt net een vliegtuig over

eben fliegt gerade ein Flugzeug über uns (hin)weg