Dutch » German

uit·wer·king <uitwerking|en> [œytwɛrkɪŋ] N f

2. uitwerking (bewerking):

3. uitwerking (berekening):

af·wer·king <afwerking|en> [ɑfwɛrkɪŋ] N f

na·wer·king <nawerking|en> [nawɛrkɪŋ] N f

mar·ke·ting [mɑːrkətɪŋ] N f geen pl

me·de·wer·king [medəwɛrkɪŋ] N f geen pl

be·wer·king <bewerking|en> [bəwɛrkɪŋ] N f

in·wer·king [ɪnwɛrkɪŋ] N f geen pl

1. inwerking (het inwerken, ingewerkt worden):

markt·plein <marktplein|en> [mɑrktplɛin] N nt

markt·prijs <markt|prijzen> [mɑrktprɛis] N m

1. marktprijs (prijs op de markt):

2. marktprijs (prijs bij vrije verkoop):

te·gen·wer·king <tegenwerking|en> [teɣə(n)wɛrkɪŋ] N f

wis·sel·wer·king <wisselwerking|en> [wɪsəlwɛrkɪŋ] N f

markt·waar·de [mɑrktwardə] N f geen pl

markt·dag <marktdag|en> [mɑrɡdɑx] N m

markt·kraam <markt|kramen> [mɑrktkram] N nt of m of f

markt·on·der·zoek [mɑrktɔndərzuk] N nt geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski