Translations for „ophitsster“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

op·hit·ser <ophitser|s> [ɔphɪtsər] N m

ophitser

Aufwiegler m

ophitser

Hetzer m

op·hit·sen <hitste op, h. opgehitst> [ɔphɪtsə(n)] VB trans

ophitsen

aufhetzen

ophitsen

aufstacheln

het volk tegen de regering ophitsen

das Volk gegen die Regierung aufhetzen [o. aufwiegeln]

schaats·ster <schaatsster|s> [sxatstər] N f

schaatsster feminine form of schaatser

See also schaatser

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] N m

schaatser

Schlittschuhläufer m

schaatser

Eisläufer m

brom·fiets·ster N f

bromfietsster feminine form of bromfietser

See also bromfietser

brom·fiet·ser <bromfietser|s> [brɔmfitsər] N m

bromfietser

Mopedfahrer m

bromfietser

Mofafahrer m

op·hij·sen <hees op, h. opgehesen> [ɔphɛisə(n)] VB trans

ophijsen (vlag, zeil)

(auf)hissen

ophijsen (anker)

aufholen

ophijsen (anker)

einholen

ophijsen (broek, lasten)

hochziehen

fiets·ster N f

fietsster → fietser

See also fietser

fiet·ser <fietser|s> [fitsər] N m

fietser

Radfahrer m

fietser

Radler m

fietsers oversteken!

≈ Achtung Fahrradfahrer!

be·zit·ster N f

bezitster feminine form of bezitter

See also bezitter

be·zit·ter <bezitter|s> [bəzɪtər] N m

bezitter

Besitzer m

pleit·ster <pleitster|s> [plɛɪtstər] N f

pleitster feminine form of pleiter

See also pleiter

plei·ter <pleiter|s> [plɛitər] N m

pleiter (advocaat)

Anwalt m

pleiter (advocaat)

Verteidiger m