Dutch » German

Translations for „oppaster“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

op·pas·ser: noun
op·pas·sen: verb
op·pak·ken: verb
op·pas: noun
ka·das·ter: noun
pi·las·ter: noun
plaas·ter: noun

You are viewing results spelled similarly: oppasser , oppassen , plaaster , pilaster , kadaster , oppas and oppakken

op·pas·ser <oppasser|s> [ɔpɑsər] N m

1. oppasser (toezichthouder):

Wärter m

2. oppasser (verzorger van dieren):

Wärter m

op·pas·sen <paste op, h. opgepast> [ɔpɑsə(n)] VB intr

1. oppassen:

oppassen (uitkijken)

oppassen (uitkijken)

oppassen (zich hoeden)

oppassen (zich hoeden)

sich in Acht nehmen

voor iem oppassen

sich vor jdm in Acht nehmen

pass auf!

2. oppassen (babysitten, verzorgen):

op een baby oppassen

auf ein Baby aufpassen

3. oppassen (acht geven):

op·pak·ken <pakte op, h. opgepakt> [ɔpɑkə(n)] VB trans

1. oppakken (opnemen):

de telefoon oppakken

ans Telefon gehen

iets van de grond oppakken

etw vom Fußboden aufheben

2. oppakken (in hechtenis nemen):

op·pas <oppas|sen> [ɔpɑs] N m

oppas (van kinderen)

ka·das·ter [kadɑstər] N nt geen pl

1. kadaster (openbaar register):

Kataster m nt nt

in het kadaster opnemen

ins Grundbuch eintragen

2. kadaster (dienst, kantoor):

pi·las·ter <pilaster|s> [pilɑstər] N m

plaas·ter <plaaster|s> [plastər] N m Belg

Putz m kein pl

Haftputz m kein pl

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski