Translations for „sgesteldheid“ in the Dutch » German Dictionary

ge·steld·heid [ɣəstɛlthɛit] N f geen pl

gesteldheid

Zustand m

gesteldheid

Kondition f

gesteldheid (van persoon)

Verfassung f

gesteldheid (van zaak)

Beschaffenheit f

de gesteldheid van het lichaam

die körperliche Verfassung

de gesteldheid van het weer

die Wetterlage

de gesteldheid van de wegen

die Straßenverhältnisse pl

on·ge·steld·heid <ongesteld|heden> [ɔŋɣəstɛlthɛit] N f

1. ongesteldheid (menstruatie):

ongesteldheid

Periode f

ongesteldheid

Regel f

2. ongesteldheid (onpasselijkheid):

ongesteldheid

Unwohlsein nt

ongesteldheid

Unpässlichkeit f

weers·ge·steld·heid <weersgesteld|heden> [wersxəstɛlthɛit] N f

weersgesteldheid

Witterung f

weersgesteldheid (situatie)

Wetterlage f

bo·dem·ge·steld·heid [bodəmɣəstɛlthɛɪt] N f geen pl

bodemgesteldheid

Bodenbeschaffenheit f

lucht·ge·steld·heid <luchtgesteld|heden> [lʏxtxəstɛlthɛit] N f

1. luchtgesteldheid (gesteldheid van de atmosfeer):

luchtgesteldheid

atmosphärische Lage f

2. luchtgesteldheid (klimaat):

luchtgesteldheid

Klima nt

gees·tes·ge·steld·heid <geestesgesteld|heden> [ɣestəsxəstɛlthɛit] N f

1. geestesgesteldheid (mentaliteit):

geestesgesteldheid

Geisteshaltung f

geestesgesteldheid

geistige Einstellung f

2. geestesgesteldheid (stemming):

geestesgesteldheid

Geistesverfassung f

geestesgesteldheid

seelische Verfassung f

ge·moeds·ge·steld·heid <gemoedsgesteld|heden> [ɣəmutsxəstɛlthɛit] N f

gemoedsgesteldheid

Gemütsverfassung f

gemoedsgesteldheid

Gemütszustand m