Translations for „sneeuw“ in the Dutch » German Dictionary

sneeuw [snew] N f geen pl

1. sneeuw (vorm van neerslag):

sneeuw

Schnee m

zo wit als sneeuw

(so) weiß wie Schnee

het smelt als sneeuw voor de zon

es schmilzt wie Schnee an der Sonne

bedekt met sneeuw

schneebedeckt

de natte [o. vuile ] sneeuw

der Schneematsch

verse sneeuw

Neuschnee m

de gladheid ten gevolge van sneeuw

die Schneeglätte

2. sneeuw (storing in tv):

sneeuw

Schnee m

3. sneeuw (cocaïne):

sneeuw

Schnee m

4. sneeuw (koolzuursneeuw):

sneeuw

Trockeneis nt

sneeuw

Kohlensäureschnee m

Usage examples with sneeuw

verse sneeuw

Neuschnee m

maagdelijke sneeuw

jungfräulicher Schnee

zo wit als sneeuw

(so) weiß wie Schnee

de schitterende sneeuw

der glitzernde Schnee

wit als sneeuw

weiß wie Schnee

bedekt met sneeuw

schneebedeckt

een pak sneeuw

ein Haufen Schnee

een laag sneeuw

eine Schneeschicht

de rulle sneeuw

der Pulverschnee

de natte [o. vuile ] sneeuw

der Schneematsch

op grotere hoogten ligt sneeuw

in höheren Lagen liegt Schnee

sneeuw van zijn kleren schudden

Schnee von den Kleidern (ab)schütteln

het smelten van de sneeuw

die Schneeschmelze

de gladheid ten gevolge van sneeuw

die Schneeglätte

de sneeuw van de jas slaan

den Schnee vom Mantel klopfen

de sneeuw stuift tegen de ramen

der Schnee stiebt gegen die Fenster

smelten als sneeuw voor de zon

wie Schnee an der Sonne schmelzen

het smelt als sneeuw voor de zon

es schmilzt wie Schnee an der Sonne