Translations for „stommelinge“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

stom·me·ling <stommeling|en> [stɔməlɪŋ] N m (domoor)

stommeling

Dummkopf m

stommeling

Dussel m

stom·me·len <stommelde, h. gestommeld> [stɔmələ(n)] VB intr

stommelen

poltern

dom·me·ling N f

dommeling → dommel

See also dommel

dom·mel [dɔməl] N m geen pl

dommel

Nickerchen nt

schom·me·ling <schommeling|en> [sxɔməlɪŋ] N f

schommeling

Schwankung f

de temperatuur vertoont schommelingen

es gibt Temperaturschwankungen

stom·me·tje [stɔməcə]

stommetje spelen

sich stumm stellen

vol·ge·lin·ge <volgelinge|n> [vɔlɣəlɪŋə] N f

volgelinge feminine form of volgeling

See also volgeling

vol·ge·ling <volgeling|en> [vɔlɣəlɪŋ] N m

volgeling

Jünger m

volgeling (allgemeen)

Anhänger m

volgeling (in wetenschap en kunst)

Schüler m

de volgelingen van Bhagwan

die Anhänger Bhagwans

de volgelingen van Christus

die Jünger Christi

lam·me·ling <lammeling|en> [lɑməlɪŋ] N m

lammeling (futloos)

Schlappschwanz m

lammeling inf (onaangenaam)

Ekel nt

lammeling inf (onaangenaam)

elende(r) Kerl m

ver·sto·te·lin·ge N f

verstotelinge feminine form of verstoteling

See also verstoteling

ver·sto·te·ling <verstoteling|en> [vərstotəlɪŋ] N m

verstoteling

Ausgestoßene(r) m

verstoteling

Verstoßene(r) m

be·scher·me·lin·ge N f

beschermelinge feminine form of beschermeling

See also beschermeling

be·scher·me·ling <beschermeling|en> [bəsxɛrməlɪŋ] N m

1. beschermeling (in bescherming genomen iem):

beschermeling

Schützling m

2. beschermeling (iem die vooruitgeholpen wordt):

beschermeling

Protegé m

beschermeling pej

Günstling m

stom·merd N m

stommerd → stommeling

See also stommeling

stom·me·ling <stommeling|en> [stɔməlɪŋ] N m (domoor)

stommeling

Dummkopf m

stommeling

Dussel m

ban·ne·lin·ge N f

bannelinge feminine form of banneling

See also banneling

ban·ne·ling <banneling|en> [bɑnəlɪŋ] N m

banneling

Verbannte(r) m

kwe·ke·lin·ge N f

kwekelinge feminine form of kwekeling

See also kwekeling

kwe·ke·ling <kwekeling|en> [kwekəlɪŋ] N m

1. kwekeling:

kwekeling (iem die tot een vak opgeleid wordt)

Schüler m

kwekeling (student)

Student m

2. kwekeling (student aan een pedagogische academie):

kwekeling

angehende(r) Lehrer m

dren·ke·lin·ge N f

drenkelinge feminine form of drenkeling

See also drenkeling

dren·ke·ling <drenkeling|en> [drɛŋkəlɪŋ] N m

drenkeling (levend)

Ertrinkende(r) m

drenkeling (dood)

Ertrunkene(r) m

gun·ste·lin·ge N f

gunstelinge feminine form of gunsteling

See also gunsteling

gun·ste·ling <gunsteling|en> [ɣʏnstəlɪŋ] N m

gunsteling

Günstling m

gunsteling

Favorit m

sto·me·rij <stomerij|en> [stomərɛi] N f

stomerij

Reinigung f

stom·heid <stom|heden> [stɔmhɛit] N f

1. stomheid (het niet kunnen spreken):

stomheid

Stummheit f

ik was met stomheid geslagen

mir blieb die Sprache weg

2. stomheid:

stomheid (stomme streek)

Dummheit f

stomheid (sterker)

Blödheit f

af·ram·me·ling <aframmeling|en> [ɑfrɑməlɪŋ] N f

aframmeling

Prügel pl

aframmeling

Wichse f

aframmeling

Abreibung f

iem een aframmeling geven ook fig

jdm eine Abreibung verabreichen inf