Translations for „tegenstander“ in the Dutch » German Dictionary

te·gen·stan·der <tegenstander|s> [teɣə(n)stɑndər] N m

tegenstander

Gegner m

tegenstander van iets zijn

ein Gegner von etw dat sein

tegenstander van atoomwapens

Kernwaffengegner m

een verklaard tegenstander

ein erklärter Gegner

zich een tegenstander verklaren van

sich aussprechen gegen +acc

Usage examples with tegenstander

de tegenstander hoogachting afdwingen

dem Gegner Achtung abgewinnen

de tegenstander verliezen toebrengen

dem Gegner Verluste beibringen

de tegenstander van kernenergie

der Kernkraftgegner

de tegenstander opzettelijk hinderen SPORTS

den Gegner absichtlich behindern

tegenstander van iets zijn

ein Gegner von etw dat sein

een tegenstander neerslaan

einen Gegner niederschlagen

een gelijkwaardige tegenstander

ein ebenbürtiger Gegner

een eerlijke tegenstander

ein fairer Gegner

een verklaard tegenstander

ein entschiedener Gegner

een tegenstander vermorzelen

einen Gegner zerschmettern

een fervent tegenstander

ein entschiedener Gegner

een geduchte tegenstander

ein gefürchteter Gegner

een tegenstander insluiten SPORTS

einen Gegner einkreisen

tegenstander van atoomwapens

Kernwaffengegner m

hij heeft zijn tegenstander getrotseerd

er hat sich gegen seinen Gegner behauptet

superieur zijn aan de tegenstander

dem Gegner überlegen sein

zich een tegenstander verklaren van

sich aussprechen gegen +acc

met 1-0 van de tegenstander verliezen

dem Gegner (mit) 1:0 unterliegen

hij stak met het zwaard naar de tegenstander

er stach mit dem Schwert nach dem Gegner