Translations for „verrijzen“ in the Dutch » German Dictionary

ver·rij·zen <verrees, i. verrezen> [vərɛizə(n)] VB intr

1. verrijzen:

verrijzen (oprijzen)

sich erheben

verrijzen ((hoog) oprijzen)

emporragen

2. verrijzen (opstaan):

verrijzen

auferstehen

uit de dood verrijzen

von den Toten auferstehen

3. verrijzen (opkomen):

verrijzen

aufgehen

doen verrijzen

aufschießen lassen

Usage examples with verrijzen

doen verrijzen

aufschießen lassen

uit de dood verrijzen

von den Toten auferstehen