Translations for „vorwärtseilen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ab·sei·len [ɑbzɑjlən] VB alleen inf.

abseilen

(sich) abseilen

ver·zei·len <verzeilde, i. verzeild> [vərzɛilə(n)] VB intr

in een wespennest verzeild raken

in eine missliche Lage geraten

ergens verzeild raken fig

irgendwohin verschlagen werden

start·sein [stɑrtsɛin] N nt geen pl

startsein

Startzeichen nt

startsein

Startsignal nt

startsein (met fluitje)

Anpfiff m

ver·rui·len <verruilde, h. verruild> [vərœylə(n)] VB trans

verruilen

umtauschen

verruilen (bij vergissing)

vertauschen

verruilen (bij vergissing)

verwechseln

van plaats verruilen (onderling)

die Plätze tauschen

van plaats verruilen (een andere plaats nemen)

den Platz wechseln

door·wan·de·len <wandelde door, h./i. doorgewandeld> [dorwɑndələ(n)] VB intr

1. doorwandelen (verder wandelen):

doorwandelen

weiterspazieren

2. doorwandelen (door iets wandelen):

doorwandelen

einen Spaziergang machen durch +acc

wij hebben [o. zijn] de stad doorgewandeld

wir haben einen Spaziergang durch die Stadt gemacht