Translations for „wegreisen“ in the Dutch » German Dictionary

weg·ren·nen <rende weg, i. weggerend> [wɛxrɛnə(n)] VB intr

wegrennen

wegrennen

wegrennen

fortrennen

wegrennen

davonrennen

wegrennen (met een bepaald doel)

losrennen

weg·rui·men <ruimde weg, h. weggeruimd> [wɛxrœymə(n)] VB trans

1. wegruimen (opruimen):

wegruimen

wegräumen

wegruimen

aufräumen

de borden wegruimen

die Teller abräumen

2. wegruimen (laten verdwijnen):

wegruimen

beseitigen

wegruimen

aus dem Weg räumen

wegruimen fig

beheben

moeilijkheden wegruimen

Schwierigkeiten aus dem Weg räumen

ver·ei·sen <vereiste, h. vereist> [vərɛisə(n)] VB trans

vereisen

erfordern

ervaring vereist

Erfahrung erforderlich

in de vereiste vorm

in der erforderlichen Form

weg·ra·ken <raakte weg, i. weggeraakt> [wɛxrakə(n)] VB intr

1. wegraken (bewustzijn):

wegraken

bewusstlos [o. ohnmächtig] werden

2. wegraken (zoekraken):

wegraken

abhandenkommen

weg·rij·den² <reed weg, h. weggereden> [wɛxrɛidə(n)] VB trans (vervoeren)

wegrijden

wegfahren

wegrijden

abtransportieren

weg·rot·ten <rotte weg, i. weggerot> [wɛxrɔtə(n)] VB intr

wegrotten

wegfaulen

wegrotten

verfaulen

weg·ruk·ken <rukte weg, h. weggerukt> [wɛxrʏkə(n)] VB trans

wegrukken

wegreißen

wegrukken

fortreißen

wegrukken (door de dood)

(da)hinraffen form euph

wegrukken (door de dood)

(hin)wegraffen form

hij werd plotseling uit ons midden weggerukt

er wurde uns dat plötzlich durch den Tod entrissen fig

be·krui·sen <bekruiste zich, h. zich bekruist> [bəkrœysə(n)] VB wk ww

bekruisen zich bekruisen:

bekruisen

sich bekreuzigen