Translations for „zustiefeln“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

zus·ter <zuster|s> [zʏstər] N f

zuster

Schwester f

je zuster!

das könnte dir so passen!

je zal je zuster bedoelen!

du meinst wohl dich selbst!

een zuster zijn voor iem fig

für jdn wie eine Schwester sein

stief·kind <stiefkind|eren> [stifkɪnt] N nt ook fig

stiefkind

Stiefkind nt

stief·zoon <stiefzoon|s, stief|zonen> [stifson] N m

stiefzoon

Stiefsohn m

jus·ti·tie [jʏsti(t)si] N f geen pl

1. justitie (rechtspraak):

justitie

Justiz f

de officier van justitie

der Staatsanwalt

het paleis van justitie

das Gerichtsgebäude

2. justitie (rechterlijke macht):

justitie

Justiz f

justitie

Justizbehörde f

de zaak is in handen van justitie

der Staatsanwalt ermittelt in dieser Angelegenheit

3. justitie (rechtswezen):

justitie

Justiz f

de minister van Justitie

der Justizminister

jus·ti·ti·eel [jʏsti(t)ʃel] ADJ

justitieel

justiziell

justitieel

Justiz-

justitieel

gerichtlich

een justitieel onderzoek

eine gerichtliche Untersuchung