Translations for „Statia“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈSta·tik <Statik> [ˈʃtaːtɪk, st-] N f kein pl

1. Statik (Stabilität):

Statik PHYS, ARCHIT

statica

Statik PHYS, ARCHIT

evenwichtsleer

2. Statik liter (stabiler Charakter):

Statik

statisch karakter nt

Sta·ˈtiv <Stativs, Stative> [ʃtaˈtiːf] N nt

Stativ

statief nt

statt¹ [ʃtat] PREP +gen (anstatt)

statt

in plaats van

an meiner statt

in mijn plaats

statt dessen

in plaats (daar)van

statt meiner

in plaats van mij

statt meiner

in mijn plaats

Sta·ˈtist(in) <Statisten, Statisten> [ʃtaˈtɪst] N m(f)

Statist(in) THEAT, CINE a. fig

figurant(figurante) m (f)

Statist(in) THEAT, CINE a. fig

statist(statiste) m (f)

Sta·ti·ˈon <Station, Stationen> [ʃtaˈ͜tsi̯oːn] N f

1. Station (Haltestelle):

Station

halte(plaats)

Station

stopplaats

die Stationen ausrufen

de haltes omroepen [o. afroepen]

2. Station METEO (für wissenschaftliche Zwecke):

Station

station nt

3. Station (Sender):

Station

(radio)station

Station

zender

4. Station (Aufenthalt):

Station

verblijf(plaats)

Station

pleisterplaats

Station machen

halt maken

Station machen

de reis onderbreken

5. Station (Klinikabteilung):

Station

afdeling

6. Station fig:

Station

etappe

Station

stadium nt