Translations for „abkapiteln“ in the German » Dutch Dictionary

ˈab·kap·seln VB trans (sich ganz isolieren)

abkapseln

inkapselen

abkapseln

afzonderen

abkapseln

afsluiten

etw/sich gegen etw/von etw abkapseln

iets/zich voor/van iets afsluiten

ein in sich abgekapselter Mann

een in zichzelf gekeerd man

ˈab·kop·peln VB trans inf

abkoppeln (abhängen)

afkoppelen

abkoppeln AERO

loskoppelen

ˈab·kup·peln VB trans

abkuppeln

afkoppelen

abkuppeln

loskoppelen

ˈab·kau·fen VB trans

1. abkaufen (von jdm kaufen):

abkaufen

afkopen

abkaufen

kopen van

2. abkaufen inf (glauben):

abkaufen

geloven

das kauft dir niemand ab

dat gelooft geen mens

das kauft dir niemand ab (stärker)

maak dat de kat [o. iem anders] wijs!

Ka·pi·ˈtell <Kapitells, Kapitelle> [kapiˈtɛl] N nt

Kapitell

kapiteel nt

be·ˈti·teln [bəˈtiːtl̩n, -ˈtɪtl̩n] VB trans

betiteln

betitelen

ˈab·kas·sie·ren² VB intr inf (leicht verdienen, finanziell profitieren)

groß abkassieren

zwaar verdienen

ˈab·kämp·fen VB refl

abkämpfen

zich afmatten

abkämpfen

zich uitputten

ver·ˈei·teln [fɛɐ̯ˈʔ͜aitl̩n] VB trans

vereiteln

verijdelen

ˈschei·teln [ˈʃ͜aitl̩n] VB trans

scheiteln

een scheiding (in het haar) maken

scheiteln

(het haar) scheiden

ˈgran·teln [ˈgrantl̩n] VB intr inf SGer

granteln

mopperen

granteln

knorren

granteln

chagrijnig zijn

ˈkrit·teln [ˈkrɪtl̩n] VB intr inf

kritteln

vitten

kritteln

bedillen

kritteln

knibbelen

immer krittelt er am Essen herum

altijd knort hij over het eten

ˈan·zet·teln [ˈan͜tsɛtl̩n] VB trans pej fig

anzetteln (in Gang setzen)

op touw zetten

anzetteln (in Gang setzen)

voorbereiden

anzetteln (vom Zaun brechen)

beramen

ˈspach·teln¹ [ˈʃpaxtl̩n] VB trans

spachteln

plamuren