Translations for „chanteur“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Re·dak·ˈteur(in) <Redakteurs, Redakteure> [redakˈtøːɐ̯] N m(f)

Redakteur(in)

redacteur(redactrice) m (f)

Chauf·ˈfeur(in) <Chauffeurs, Chauffeure> [ʃɔˈføːɐ̯] N m(f)

Chauffeur(in)

chauffeur(chauffeuse) m (f)

ˈchan·cen·los ADJ

chancenlos

kansloos

Domp·ˈteur(in) <Dompteurs, Dompteure> [dɔmpˈtøːɐ̯] N m(f)

Dompteur(in)

dompteur(dompteuze) m (f)

Dompteur(in)

dierentemmer(dierentemster) m (f)

Sa·bo·ˈteur(in) <Saboteurs, Saboteure> [-ˈtøːɐ̯] N m(f)

Saboteur(in)

saboteur m en f

Stu·cka·ˈteur(in) <Stuckateurs, Stuckateure> [ʃtʊkaˈtøːɐ̯] N m(f)

Stuckateur(in)

stukadoor(vrouwelijke stukadoor) m (f)

Stuckateur(in)

plafondwerker(plafondwerkster) m (f)

Trans·por·ˈteur <Transporteurs, Transporteure> [-ˈtøːɐ̯] N m

Transporteur MATH, TECH

transporteur

Transporteur MATH, TECH

vervoerder

ˈAben·teu·rer (Aben·teu·(r)e·rin) <Abenteurers, Abenteurer> [ˈaːbn̩t͜ɔyrɐ] N m (f)

Abenteurer (Aben·teu·(r)e·rin)

avonturier(avonturierster) m (f)

ˈChan·ce <Chance, Chancen> [ˈʃãːsə, ʃãːs] N f

Chance

kans

nicht die geringste Chance haben

geen schijn van kans hebben

Chancen haben

kans maken

Chancen haben

goede kansen hebben

die Chancen waren gering

de kans was klein