Translations for „vorbeizischend“ in the German » Dutch Dictionary

vor·ˈbei·zie·hen VB intr irreg

vorbeiziehen

voorbijtrekken

vorbeiziehen

langstrekken

vorbeiziehen (vorüberziehen)

voorbijgaan

vor·ˈbei·ge·hen VB intr irreg

1. vorbeigehen:

vorbeigehen (überholen)

voorbijgaan

vorbeigehen (aufsuchen)

langsgaan

an etw vorbeigehen

langs iets lopen [o. gaan]

an etw vorbeigehen

ergens niet op letten

im Vorbeigehen

in het voorbijgaan

im Vorbeigehen fig a.

terloops

2. vorbeigehen (danebengehen):

vorbeigehen

het doel missen

3. vorbeigehen:

vorbeigehen (vorübergehen)

overgaan

vorbeigehen (vergehen)

ophouden

vor·ˈbei·las·sen VB trans irreg

vorbeilassen (verstreichen lassen)

voorbijlaten

vorbeilassen (vorbeigehen lassen)

laten passeren

vor·ˈbei·fah·ren VB intr irreg inf

vorbeifahren (kurz aufsuchen, hinbringen)

langsrijden

vorbeifahren (vorüberfahren)

voorbijrijden

vor·ˈbei·füh·ren¹ VB intr

vorbeiführen

voorbijlopen

vorbeiführen

langslopen

daran führt kein Weg vorbei fig

daaraan valt niet te ontkomen

vor·ˈbei·kom·men VB intr irreg

vorbeikommen (passieren)

voorbijkomen

vorbeikommen fig (besuchen, vorbeigehen können)

langskomen

vor·ˈbei·re·den VB intr

vorbeireden

langs … heen praten

aneinander vorbeireden

langs elkaar heen praten

vor·ˈbei·brin·gen VB trans irreg

vorbeibringen

(langs)brengen

ˈvor·be·rei·ten² VB refl

vorbereiten

zich aankondigen

vorbereiten

op til zijn