Translations for „kalk“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

kalk [kɑlk] N m geen pl

kalk

Kalk m

ongebluste kalk

ungelöschte(r) Kalk m

kal·ken <kalkte, h. gekalkt> [kɑlkə(n)] VB trans

1. kalken (met kalk bewerken):

kalken

kalken

kalken

tünchen

een muur wit kalken

eine Wand weiß tünchen

2. kalken (slordig en snel schrijven):

kalken

schmieren

3. kalken ((opschriften) op muren aanbrengen):

kalken

malen auf +acc

kalken inf

schmieren an +acc

Translations for „kalk“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Kalk <Kalk(e)s, Kalke> [kalk] N m meist sing CONSTR

Kalk (Kalzium, Kalziumkarbonat)

kalk

bei ihm rieselt (schon) der Kalk hum fig

hij begint (al) af te takelen

ˈkal·ken [ˈkalkn̩] VB trans

kalken (tünchen)

kalken

kalken (weißen)

witten

kalken (gipsen, verputzen)

pleisteren

Usage examples with kalk

bijtende kalk

ätzende(r) Kalk m

ongebluste kalk

ungelöschte(r) Kalk m

een kwak kalk/eten

ein Klacks Kalk/Essen

de gebluste kalk

der gelöschte Kalk [o. Löschkalk]

de kalk valt in schilfers af

der Kalk blättert ab

gebluste kalk

gelöschter Kalk

de voegen met kalk instrijken [o. volzetten]

die Fugen mit Kalk ausstreichen

kalk/tandsteen zet aan

Kalk/Zahnstein setzt sich an

hij begint (al) af te takelen

bei ihm rieselt (schon) der Kalk hum fig