Translations for „Zenith“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ze·nit [zenɪt] N nt geen pl ook fig

zenit

Zenit m

zen·ding <zending|en> [zɛndɪŋ] N f

1. zending (het zenden; het gezondene; taak):

zending

Sendung f

zending met aangegeven waarde

Wertsendung f

2. zending (werkzaamheden van de zendelingen: missie):

zending

Mission f

de uitwendige/inwendige zending

die äußere/innere Mission

ze·nuw <zenuw|en> [zenyw] N f

1. zenuw med.:

zenuw

Nerv m

2. zenuw (fysieke gesteldheid) pl:

zenuw

Nerven pl

zij is één bonk zenuwen

sie ist ein einziges Nervenbündel

krijg de zenuwen!

scher dich zum Teufel! inf

de zenuwen krijgen

die Nerven verlieren

geen last van zenuwen hebben

keine Nerven kennen

geen last van zenuwen hebben

sich nicht aus der Ruhe bringen lassen

op iems zenuwen werken

jdm auf die Nerven fallen [o. gehen]

het op zijn zenuwen krijgen

nervös werden

stalen zenuwen hebben

Nerven aus Stahl haben

ze was óp van de zenuwen

sie war mit den Nerven fertig

3. zenuw (kracht):

zenuw

wichtigste Grundlage f

geld is de zenuw van het marktstelsel

Geld ist die wichtigste Grundlage des Marktsystems

zen·den² <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VB trans

zenden (sturen)

senden

zenden (sturen)

schicken

zenden gesch.

abkommandieren

zenden (doen toekomen)

übersenden

iem naar de andere wereld zenden

jdn ins Jenseits befördern inf

iem met verlof zenden

jdn beurlauben

zen·der <zender|s> [zɛndər] N m

zender

Sender m

iets op alle zenders uitzenden

etw über alle Sender ausstrahlen

een geheime zender

ein Geheimsender