Dutch » German

aan·trek·ken1 <trok aan, i. aangetrokken> [antrɛkə(n)] VB intr

1. aantrekken (in een richting gaan):

aantrekken
de economie doen aantrekken

2. aantrekken (bijtrekken):

aantrekken

aan·trek·ken2 <trok zich aan, h. zich aangetrokken> [antrɛkə(n)] VB wk ww

aantrekken zich aantrekken (grote aandacht schenken aan):

aantrekken
zich een advies aantrekken
zich niets ervan aantrekken
zich iems lot aantrekken
zich verwijten aantrekken

aan·trek·ken3 <trok aan, h. aangetrokken> [antrɛkə(n)] VB trans

1. aantrekken (naar zich toetrekken, aandoen):

aantrekken
de deur aantrekken

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski