Translations for „energietoestand“ in the Dutch » German Dictionary

ag·gre·ga·tie·toe·stand <aggregatietoestand|en> [ɑɣreɣa(t)situstɑnt] N m

aggregatietoestand

Aggregatzustand m

ener·gie·po·li·tiek [enɛrʒipolitik] N f geen pl

energiepolitiek

Energiepolitik f

nood·toe·stand <noodtoestand|en> [notustɑnt] N m

1. noodtoestand (toestand van nood):

noodtoestand

Notstand m

noodtoestand

Notlage f

de noodtoestand afkondigen

den Ausnahmezustand verhängen

2. noodtoestand jur.:

noodtoestand

Notstand m

noodtoestand

Ausnahmezustand m

alarm·toe·stand <alarmtoestand|en> [alɑrmtustɑnt] N m

alarmtoestand

Alarmzustand m

alarmtoestand gesch.

Alarmbereitschaft f

pa·niek·toe·stand [paniktustɑnt] N m geen pl

paniektoestand

Panik f

paniektoestand

Panikstimmung f

ag·gre·gaat·stoe·stand N m

aggregaatstoestand → aggregatietoestand

See also aggregatietoestand

ag·gre·ga·tie·toe·stand <aggregatietoestand|en> [ɑɣreɣa(t)situstɑnt] N m

aggregatietoestand

Aggregatzustand m

ener·gie·be·drijf <energiebe|drijven> [enɛrʒibədrɛif] N nt

1. energiebedrijf (elektrische centrale):

energiebedrijf

Kraftwerk nt

energiebedrijf

Elektrizitätswerk nt

2. energiebedrijf (elektriciteitsbedrijf):

energiebedrijf

Elektrizitätsgesellschaft f

energiebedrijf

Energieversorgungsbetrieb m

toe·stand <toestand|en> [tustɑnt] N m

1. toestand:

toestand (gesteldheid)

Zustand m

toestand (situatie)

Lage f

toestand (situatie)

Situation f

toestand (omstandigheden)

Verhältnisse pl

de economische toestand

die wirtschaftliche Lage

de toestand van de patiënt

der Zustand [o. das Befinden] des Patienten

de toestand van het veld/ijs

die Platz-/Eisverhältnisse

2. toestand:

toestand (verwarde, onaangename situatie)

Durcheinander nt

toestand (drukte)

Theater nt

toestand (ophef)

Aufheben(s) nt

toestanden maken

Theater machen inf

het was een (hele) toestand

es herrschte ein ziemliches Durcheinander

wan·toe·stand <wantoestand|en> [wɑntustɑnt] N m

wantoestand

Missstand m

wantoestand

Übelstand m

sche·mer·toe·stand <schemertoestand|en> [sxemərtustɑnt] N m

schemertoestand

Dämmerzustand m

ge·moeds·toe·stand <gemoedstoestand|en> [ɣəmutstustɑnt] N m

gemoedstoestand

Gemütsverfassung f

gemoedstoestand

Gemütslage f kein pl

ener·ve·rend <enerverende, enerverender, enerverendst> [enɛrverənt] ADJ

enerverend

aufreibend

ener·gie·voor·zie·ning [enɛrʒivorzinɪŋ] N f geen pl

energievoorziening

Energieversorgung f

te·le·vi·sie·toe·stel <televisietoestel|len> [teləvizitustɛl] N nt

televisietoestel

Fernsehgerät nt

televisietoestel

Fernsehapparat m

televisietoestel

Fernseher m inf