Translations for „kaltem“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

kalm·te [kɑlmtə] N f geen pl

1. kalmte (bedaardheid):

kalmte

Ruhe f

kalmte

Fassung f

zijn kalmte bewaren

die Ruhe bewahren

zijn kalmte verliezen

seine Ruhe verlieren

iem tot kalmte brengen

jdn beruhigen

2. kalmte (staat van rust):

kalmte

Ruhe f

de kalmte op zee

die Meeresstille

3. kalmte (afwezigheid van drukte):

kalmte

Ruhe f

4. kalmte (onverstoorbaarheid):

kalmte

Ruhe f

kalmte

Fassung f

kalmte

Gleichmut m

kalmte

Gelassenheit f

met onverstoorbare [o. ijzige ] kalmte

mit unerschütterlicher Ruhe

kal·ken <kalkte, h. gekalkt> [kɑlkə(n)] VB trans

1. kalken (met kalk bewerken):

kalken

kalken

kalken

tünchen

een muur wit kalken

eine Wand weiß tünchen

2. kalken (slordig en snel schrijven):

kalken

schmieren

3. kalken ((opschriften) op muren aanbrengen):

kalken

malen auf +acc

kalken inf

schmieren an +acc

ka·lief <kalief|en> [kalif] N m

kalief

Kalif m

ka·li·um [kalijʏm] N nt geen pl

kalium

Kalium nt

kal·ven <kalfde, h. gekalfd> [kɑlvə(n)] VB intr

kalven

kalben

hal·te <halte|n, halte|s> [hɑltə] N f

1. halte (plaats):

halte

Haltestelle f

de laatste halte

die Endstation

2. halte (afstand):

halte

Station f

hal·ter <halter|s> [hɑltər] N m

halter

Hantel f

kalm <kalme, kalmer, kalmst> [kɑlm] ADJ

1. kalm (niet opgewonden):

kalm

ruhig

kalm

gelassen

kalm

gefasst

een kalm mens

ein ruhiger Mensch

iets kalm opnemen

etw gefasst [o. gelassen] aufnehmen

de dood kalm onder ogen zien

dem Tod gelassen ins Auge sehen

2. kalm (niet gejaagd):

kalm

ruhig

kalm

gemächlich

kalm aan!

immer mit der Ruhe!

kalm aan doen

eine ruhige Kugel schieben

het kalmer aan doen

einen Gang zurückschalten

kalm antwoorden

ruhig antworten

3. kalm (natuur):

kalm

ruhig

ka·ter <kater|s> [katər] N m

kater

Kater m

een kater hebben

einen Kater haben

kaf·ten <kaftte, h. gekaft> [kɑftə(n)] VB trans

kaften

einschlagen

kan·ten¹ <kantte zich, h. zich gekant> [kɑntə(n)] VB wk ww

kanten zich kanten (verzetten):

kanten

sich wehren

kanten

sich widersetzen

kanten

sich sträuben

zich tegen iets/iem kanten

sich gegen etw/jdn wehren

zich tegen iets/iem kanten

sich einer Sache/jdm widersetzen

kar·tel <kartel|s> [kɑrtɛl] N nt

kartel

Kartell nt

een kartel vormen [o. oprichten ]

sich zu einem Kartell zusammenschließen

kar·ten <kartte, h. gekart> [kɑːrtə(n)] VB intr

karten

Gokart fahren

kat·ten <katte, h. gekat> [kɑtə(n)] VB intr

katten

bissige Bemerkungen machen

kal·koen <kalkoen|en> [kɑlkun] N m

kalkoen

Truthuhn nt

kalkoen (hen)

Truthenne f

kalkoen (hen)

Pute f

kalkoen (haan)

Truthahn m

kalkoen (haan)

Puter m

kalm·weg [kɑləmwɛx] ADV

kalmweg

ruhig

kalmweg (sterker)

seelenruhig

ka·li·ber <kaliber|s> [kalibər] N nt

1. kaliber (middellijn):

kaliber

Kaliber nt

een stuk geschut van groot kaliber

ein großkalibriges Geschütz

2. kaliber (omvang van een voorwerp):

kaliber

Größe f

3. kaliber (soort, aard):

kaliber

Kaliber nt

kaliber

Schlag m

zij zijn van hetzelfde kaliber

sie sind vom selben Kaliber [o. vom gleichen Schlag]

4. kaliber (personen):

kaliber

Kaliber nt

kaliber

Format nt

kal·bas N f

kalbas → kalebas

See also kalebas

ka·le·bas <kalebas|sen> [kaləbɑs] N f

kalebas

Kürbis m

kalebas

Flaschenkürbis m

to·tem <totem|s> [totəm] N m

totem

Totem nt

kalf <kalveren> [kɑlf] N nt

1. kalf (dier):

kalf

Kalb nt

het gouden kalf aanbidden fig

um das Goldene Kalb tanzen

als het kalf verdronken is, dempt men de put prov

wenn das Kind in den Brunnen gefallen ist, deckt man ihn zu

2. kalf inf (persoon):

kalf

Kalb nt

kalf

Schafskopf m