Dutch » German

Translations for „netter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

et·ter: noun
ket·ter: noun
let·ter: noun
zet·ter: noun
net·werk: noun
nep·ster: noun
plet·ter
spet·ter: noun
net·to: adverb
net·jes: adjective and adverb
ot·ter: noun
bit·ter: noun
cut·ter: noun
kot·ter: noun
vit·ter: noun
neer: adverb
ne·ger: noun
ne·mer: noun
nep·per: noun
me·ter: noun

You are viewing results spelled similarly: zetter , letter , ketter , etter , spetter , pletter , nepster , netwerk , meter , nepper , nemer , neger , neer , vitter , kotter , cutter , bitter , otter , netjes , netto , vlotter , spotter , chatter , netheid and netbal

et·ter <etter|s> [ɛtər] N m

1. etter med.:

Eiter m

etter afscheiden

Eiter absondern

2. etter vulg (rotzak):

Ekel nt

een etter van een vent

ein ekelhafter [o. widerlicher] Kerl

ket·ter <ketter|s> [kɛtər] N m

Ketzer m

roken als een ketter

rauchen wie ein Schlot

vloeken als een ketter

fluchen wie ein Kutscher

let·ter <letter|s> [lɛtər] N f

1. letter (teken, klank):

zoek dit bij de letter Q

such das unter Q

de grote letter

der Großbuchstabe

in kleine letters

klein geschrieben

de kleine letters (van een contract)

das Kleingedruckte (eines Vertrags)

geen letter (meer) op papier zetten

nichts (mehr) zu Papier bringen

2. letter (letterlijke inhoud):

iets naar de letter opvatten

etw wörtlich auffassen

3. letter druk.:

Letter f

Druckbuchstabe m

letter (afdruk)

de cursieve letter

zet·ter <zetter|s> [zɛtər] N m

Schriftsetzer m

net·werk [nɛtwɛrk] N nt geen pl ook fig

Netz nt

netwerk (leidingen, draden, aders)

Netzwerk nt

netwerk (planten, zenuwen)

Geflecht nt

een netwerk van wegen

ein Straßennetz

het netwerk van leugens

das Lügengespinst

nep·ster N f

nepster feminine form of nepper

See also nepper

nep·per <nepper|s> [nɛpər] N m

1. nepper (iets dat namaak is):

2. nepper (dikdoener):

3. nepper (afzetter):

Nepper m

Abzocker m pej

plet·ter [plɛtər]

de vaas viel te pletter

die Vase zerschellte am Boden

zich te pletter schrikken

sich zu Tode erschrecken

hij viel van het dak te pletter

er stürzte vom Dach zu Tode

hij heeft zich te pletter gereden

er hat sich zu Tode gefahren

het schip liep te pletter op een klip

das Schiff zerschellte an einer Klippe

spet·ter <spetter|s> [spɛtər] N m

1. spetter (spat):

2. spetter:

spetter (stuk: een meisje)

(flotte) Biene f

spetter (stuk: een jongen of man)

tolle(r) Typ m

net·to² [nɛto] ADV

netto inv

de opbrengst bedraagt netto 2000 euro

der Erlös beträgt 2000 Euro netto

net·jes [nɛcəs] ADJ

1. netjes:

netjes (ordelijk)

netjes (hygiënisch)

dat staat netjes

das sieht ordentlich aus

2. netjes:

netjes (keurig)

netjes (keurig)

netjes (verzorgd)

fein

netjes schrijven

sauber schreiben

3. netjes (zoals het hoort):

iem netjes behandelen

jdn anständig behandeln

dat heeft hij netjes gedaan

das hat er schön gemacht

alles netjes opeten

alles schön aufessen

ot·ter <otter|s> [ɔtər] N m

Otter m

zweten als een otter

schwitzen wie ein Affe

bit·ter¹ [bɪtər] N nt of m geen pl

1. bitter (jenever):

Kräuterbitter m

Kräuterschnaps m

2. bitter (aromatisch extract):

Kräuterextrakt m

cut·ter <cutter|s> [kʏtər] N m

1. cutter (snijkop):

2. cutter (persoon):

Cutter m

kot·ter <kotter|s> [kɔtər] N m

Kutter m

vit·ter <vitter|s> [vɪtər] N m

Mäkler m

Meckerfritze m inf

neer [ner] ADV

1. neer (naar beneden):

neer

neer

neer

op en neer (heen en weer)

op en neer (omhoog en omlaag)

2. neer (op de grond):

neer

neer

ne·ger <neger|s> [neɣər] N m pej

Neger m pej

ne·mer <nemer|s> [nemər] N m fin.

Wechselnehmer m

nep·per <nepper|s> [nɛpər] N m

1. nepper (iets dat namaak is):

2. nepper (dikdoener):

3. nepper (afzetter):

Nepper m

Abzocker m pej

me·ter¹ <meter|s> [metər] N f (peettante)

Patin f

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski