Translations for „overheids“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

over·heid <over|heden> [ovərhɛit] N f

1. overheid verouderd:

overheid (rijk, staat)

Staat m

overheid (rijk, staat)

Obrigkeit f

overheid (met nadruk op de gezagsorganen)

Behörde f meist pl

de gemeentelijke overheid

die kommunale Behörde

de gemeentelijke overheid

die Kommunalverwaltung

de lagere overheid

die nachgeordneten Behörden

2. overheid (autoriteit, (overheids)orgaan):

overheid

Behörde f

over·hemd <overhemd|en> [ovərhɛmt] N nt

overhemd

Oberhemd nt

po·ver·heid N f geen pl

poverheid (armoedigheid)

Ärmlichkeit f

poverheid (schraalheid)

Dürftigkeit f

over·heen [ovərhen] ADV

1. overheen (over iets uitgespreid):

overheen

über

een tafel met een kleed er overheen

ein Tisch mit einer Decke darüber

2. overheen (uitstekend):

overheen

über

zijn benen hingen daar overheen

seine Beine hingen darüber

3. overheen (boven over iets heen):

overheen

über

overheen fig

hinweg

daar ben ik allang overheen fig

darüber bin ich längst hinweg

zij gooide de bal er overheen

sie warf den Ball hinüber

daar groeit hij wel overheen fig

darüber kommt er schon hinweg

over dat verdriet is hij nooit heen gekomen fig

über jenen Kummer ist er nicht hinweggekommen

ik trok er een trui overheen

ich zog mir einen Pulli über

4. overheen (langs de oppervlakte):

overheen

über

er een doek overheen halen

mit einem Tuch darüber wischen

hij liep er snel overheen

er ging schnell darüber

5. overheen (verder dan een grens):

overheen

über

twee jaar zijn er overheen gegaan

zwei Jahre sind (darüber) vergangen

ergens overheen lezen/praten

über etw acc hinweglesen/hinwegreden

over·hand [ovərhɑnt] N f geen pl

overhand

Oberhand f

de overhand hebben/krijgen

die Oberhand haben/erlangen