Dutch » German

Translations for „stijf“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

stijf <stijve, stijver, stijfst> [stɛif] ADJ

2. stijf (goed samenhangend):

stijf
steif
stijf
fest
eiwit stijf kloppen
Eiweiß steifschlagen
de pudding stijf laten worden
den Pudding fest werden lassen

3. stijf (bolstaand):

stijf
fest
stijf
prall
stijf
straff gespannt
stijf staan van het vuil
vor [o. von] Schmutz starren
stijf staan van de fouten fig
wimmeln von Fehlern
hij staat stijf van de doping
er ist mit Doping voll gepumpt

4. stijf fig (houterig):

stijf
steif
stijf
ungelenk
iets stijf en strak staande houden fig
etw steif und fest behaupten

7. stijf (strak):

stijf
straff
een touw stijf spannen
ein Tau straff spannen

Usage examples with stijf

stijf lopen
stelzen
zijn poot stijf houden fig
nicht nachgeben
een touw stijf spannen
ein Tau straff spannen
het been stijf houden fig
hart bleiben
eiwit stijf kloppen
Eiweiß steifschlagen
iem stijf schelden [o. vloeken ] fig
jdn heftig beschimpfen
stijf staan van het vuil
vor Schmutz starren
zo stijf als een plank
so steif wie ein Brett
de pudding stijf laten worden
den Pudding fest werden lassen
stijf staan van de fouten fig
wimmeln von Fehlern
stijf op zijn stuk staan fig
den Nacken steifhalten
hij staat stijf van de doping
er ist mit Doping voll gepumpt
zij hield het pak stijf vast
sie hielt das Paket fest in den Händen
iets stijf en strak staande houden fig
etw steif und fest behaupten
stijf van de kou/van angst
starr vor Kälte/Angst

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular