Translations for „termijn“ in the Dutch » German Dictionary

ter·mijn <termijn|en> [tɛrmɛin] N m

1. termijn (periode):

termijn

Frist f

termijn

Zeitraum m

niet aan een termijn gebonden

unbefristet

termijn van betaling

Zahlungsfrist f

binnen de gestelde termijn

fristgerecht

binnen de gestelde termijn

termingerecht

een betaling in termijnen

eine Ratenzahlung

op korte/op lange termijn

kurzfristig/langfristig

de koop op termijn

der Terminkauf

een termijn van 3 maanden

eine dreimonatige Frist

2. termijn (vooraf vastgesteld tijdstip):

termijn

Termin m

3. termijn (deel van een schuld):

termijn

Rate f

termijn

Teilzahlung f

in [o. bij ] termijnen te voldoen

in Raten zu bezahlen

een maandelijkse termijn

eine Monatsrate

op termijn kopen

per Termin kaufen

Usage examples with termijn

binnen de gestelde termijn

fristgemäß

de koop op termijn

der Terminkauf

een fatale termijn (proces)

eine Notfrist

een termijn bepalen (periode)

eine Frist setzen

termijn van betaling

Zahlungsfrist f

een maandelijkse termijn

eine Monatsrate

op termijn kopen

per Termin kaufen

een verlopen termijn

eine verstrichene Frist

een termijn stellen

eine Frist setzen [o. bestimmen]

op middellange termijn

mittelfristig

niet aan een termijn gebonden

unbefristet

een termijn van 3 maanden

eine dreimonatige Frist

met inachtneming van een termijn

unter Berücksichtigung einer Frist

op korte/op lange termijn

kurzfristig/langfristig

een termijn/een contract loopt ten einde

eine Frist/ein Vertrag läuft ab