Dutch » German

Translations for „uitspreiden“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

uit·sprei·den <spreidde uit, h. uitgespreid> [œytsprɛidə(n)] VB trans

1. uitspreiden (vaneen spreiden):

uitspreiden

2. uitspreiden:

uitspreiden (uit elkaar strekken)
uitspreiden (armen, vleugels)

3. uitspreiden (over een oppervlakte verbreiden):

uitspreiden

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski