Dutch » German

ge·van·ge·ne <gevangene|n> [ɣəvɑŋənə] N m en f

1. gevangene (gevangen genomen persoon):

Gefangene(r) f(m)

2. gevangene (gedetineerde):

Gefangene(r) f(m)

ver·ga·pen <vergaapte zich, h. zich vergaapt> [vərɣapə(n)] VB wk ww

ver·ga·ten VB

vergaten 3. pers pl imp van vergeten

See also vergeten , vergeten , vergeten

ver·ge·ten3 VB

vergeten volt. deelw. van vergeten

ver·ge·ten2 <vergat, h./i. vergeten> [vərɣetə(n)] VB trans

2. vergeten (verzuimen te doen):

3. vergeten (van zich afzetten):

ver·ge·ten1 <vergat zich, h. zich vergeten> [vərɣetə(n)] VB wk ww

vergeten zich vergeten (buiten zichzelf raken):

ver·ga·ven VB

vergaven 3. pers pl imp van vergeven

See also vergeven

ver·ge·ven <vergaf, h. vergeven> [vərɣevə(n)] VB trans

3. vergeven (uitdelen):

ver·gal·len <vergalde, h. vergald> [vərɣɑlə(n)] VB trans

ver·gas·sen <vergaste, h. vergast> [vərɣɑsə(n)] VB trans

ver·gas·ten <vergastte, h. vergast> [vərɣɑstə(n)] VB trans

ver·ge·noe·gen <vergenoegde, h. vergenoegd> [vɛrɣənuɣə(n)] VB trans

2. vergenoegen (genoegen doen):

over·gang <overgang|en> [ovərɣɑŋ] N m

1. overgang (plaats; verandering):

2. overgang (een ander geloof, andere partij e.d.):

3. overgang (menopauze):

roer·gan·ger <roerganger|s> [rurɣɑŋər] N m scheepv.

ver·ge·noegd <vergenoegde, vergenoegder, vergenoegdst> [vɛrɣənuxt] ADJ

ver·ge·len <vergeelde, i. vergeeld> [vərɣelə(n)] VB intr

ver·gan·ke·lijk <vergankelijke, vergankelijker, vergankelijkst> [vərɣɑŋkələk] ADJ

ver·gif·ti·gen <vergiftigde, h. vergiftigd> [vərɣɪftəɣə(n)] VB trans

ver·ga·lop·pe·ren <vergaloppeerde zich, h. zich vergaloppeerd> [vərɣalɔperə(n)] VB wk ww

vergalopperen zich vergalopperen:

ver·gan·ke·lijk·heid [vərɣɑŋkələkhɛɪt] N f geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski