Translations for „geluisterd“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈgeis·tern [ˈg͜aistɐn] VB intr

geistern (spuken)

spoken ook fig.

geistern (herumgehen)

rondwaren

geistern (herumgehen)

rondspoken

ge·ˈlüs·ten [gəˈlʏstn̩] VB impers liter

gelüsten

zin hebben

gelüsten

begeren

es gelüstet mich nach etw

ik heb zin in iets

es gelüstet mich nach etw

ik heb trek in iets

Ge·ˈläs·ter <Gelästers> [gəˈlɛstɐ] N nt kein pl

1. Geläster pej:

Geläster

geroddel nt

Geläster (Tratsch, Geschwätz)

gescheld nt

2. Geläster pej:

Geläster

das Lästern

Geläster

het lasteren

Geläster

lastering(en)

Re·ˈgis·ter <Registers, Register> [reˈgɪstɐ] N nt

Register

register nt

ein altes Register inf hum

een oudje

ein langes Register inf hum

een lange lijs [o. sladood] [o. slungel]

alle Register spielen lassen [o. ziehen ] fig

alle registers opentrekken

alle Register spielen lassen [o. ziehen ] fig

alles op alles zetten

andere Register ziehen

uit een ander vaatje tappen

ˈKleis·ter <Kleisters> [ˈkl͜aistɐ] N m kein pl

1. Kleister:

Kleister

stijfselpap

Kleister

plaksel nt

2. Kleister inf fig:

Kleister

kleverig goedje nt

ˈmeis·tern [ˈm͜aistɐn] VB trans

meistern

bedwingen

meistern

de baas worden

meistern

onder de knie krijgen

meistern

beheersen

ein Werkzeug meistern

met een werktuig goed kunnen omgaan [o. overweg kunnen]

ˈkleis·tern [ˈkl͜aistɐn] VB trans

kleistern

stijfselen

kleistern

met stijfselpap insmeren

kleistern

plakken

jdm eine kleistern inf

iem een draai om de oren geven

be·ˈgeis·tern¹ VB trans

begeistern

bezielen

begeistern

verrukken

begeistern

in geestdrift brengen

be·ˈgeis·tert [bəˈg͜aistɐt] ADJ

begeistert

enthousiast

begeistert

geestdriftig

ge·ˈlun·gen¹ [gəˈlʊŋən] ADJ

1. gelungen (gegkückt):

gelungen

geslaagd

gelungen

gelukt

2. gelungen inf (originell):

gelungen

grappig

gelungen

leuk

gelungen

origineel

Ge·ˈläch·ter <Gelächters, Gelächter> [gəˈlɛçtɐ] N nt meist sing

1. Gelächter:

Gelächter

gelach nt

in (ein) Gelächter ausbrechen

in gelach uitbarsten

schallendes Gelächter

geschater

2. Gelächter veraltet liter:

Gelächter

voorwerp nt van spot

Ka·ˈnis·ter <Kanisters, Kanister> [kaˈnɪstɐ] N m

Kanister

jerrycan

ˈknis·tern [ˈknɪstɐn] VB intr

knistern (Geräusch verursachen, z. B. Feuer)

knisteren

knistern (rascheln, z. B. von Seide, Papier, Stroh)

ritselen

knistern (knattern)

knetteren

knistern (knattern)

knapperen

es knisterte vor Spannung fig

de spanning was duidelijk voelbaar

Ma·ˈgis·ter (Ma·gis·tra) <Magisters, Magister> [maˈgɪstɐ] N m (f)

1. Magister (Universitätsgrad [Magister Artium]):

Magister (Ma·gis·tra)

doctorandus(doctoranda) m (f)

2. Magister A (Apotheker):

Magister (Ma·gis·tra)

apotheker(apotheres) m (f)

Mi·ˈnis·ter(in) <Ministers, Minister> [miˈnɪstɐ] N m(f) POL

Minister(in)

minister(vrouwelijke minister) m (f)

der Minister des Äußeren

de minister van Buitenlandse Zaken

der Minister ohne Geschäftsbereich

de minister zonder portefeuille

Phi·ˈlis·ter <Philisters, Philister> [fiˈlɪstɐ] N m

1. Philister pej:

Philister

filister

Philister

kleinburgerlijk persoon

2. Philister (in Studentenverbindung):

Philister

niet-student

3. Philister REL:

Philister

Filistijn

Tor·ˈnis·ter <Tornisters, Tornister> [tɔrˈnɪstɐ] N m

1. Tornister MIL:

Tornister

ransel

2. Tornister region (Schulranzen):

Tornister

boekentas

Tornister

schooltas