Translations for „wichelen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈwich·sen¹ [ˈvɪksn̩] VB intr vulg

wichsen

(zich) aftrekken [o. afrukken] [o. afsjorren]

Sti·che·ˈlei <Stichelei, Sticheleien> [ʃtɪçəˈl͜ai ] N f

1. Stichelei inf (Bemerkung):

Stichelei

stekeligheid

Stichelei

hatelijkheid

Stichelei

steek (onder water)

2. Stichelei inf (das Sticheln) kein pl:

Stichelei

gepriegel

Stichelei

pietepeuterig naaiwerk nt

ˈschwe·len² [ʃveːlən] VB trans TECH

schwelen

zwelen

schwelen

carboniseren

ˈschie·len [ˈʃiːlən] VB intr

1. schielen MED:

schielen

loensen

schielen

scheel zien [o. kijken]

auf dem linken Auge schielen

met het linkeroog scheel kijken

2. schielen inf (haben wollen):

schielen

loensen

schielen

gluren

schielen

lonken

nach einem hohen Posten schielen

naar een hoge functie lonken

ˈhin·zie·len VB intr fig

hinzielen (zum Ziel haben)

mikken (op)

hinzielen (auf etw gerichtet sein)

(erop) zinspelen

worauf zielt diese Bemerkung hin?

waarop doelt deze opmerking?

ˈWich·se <Wichse, Wichsen> [ˈvɪksə] N f

1. Wichse inf (Bohnerwachs):

Wichse

(boen)was

2. Wichse inf (Schuhcreme):

Wichse

schoensmeer nt of m

3. Wichse inf (Abreibung):

Wichse

aframmeling

Wichse

(pak) slaag

ˈWich·tel <Wichtels, Wichtel> [ˈvɪçtl̩] N m

Wichtel

dwerg

Wichtel

kabouter

ˈwich·tig [ˈvɪçtɪç] ADJ

wichtig

belangrijk

wichtig

gewichtig

sich wichtig nehmen

zichzelf heel belangrijk vinden

etw zu wichtig nehmen

te veel betekenis aan iets hechten

sich dat wichtig vorkommen

zichzelf heel belangrijk vinden

Schmei·che·ˈlei <Schmeichelei, Schmeicheleien> [ʃm͜aiçəˈl͜ai ] N f

Schmeichelei

vleierij

Schmeichelei

compliment nt

Schmeichelei

gevlei nt

ˈab·zie·len VB intr

abzielen (anspielen)

doelen

abzielen (anspielen)

gemunt zijn

abzielen (im Visier haben)

beogen

seine Bemerkung zielt auf mich ab

zijn opmerking doelt op mij [o. is op mij gemunt]

er·ˈzie·len [-ˈ͜tsiːlən] VB trans (erreichen)

erzielen

behalen

erzielen

bereiken

Erfolge erzielen

successen behalen [o. boeken]

Wirkung erzielen

effect bereiken [o. sorteren]

be·ˈsee·len [bəˈzeːlən] VB trans

beseelen

bezielen

beseelen

leven inblazen