Translations for „Entferntesten“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

uit·tes·ten <testte uit, h. uitgetest> [œytɛstə(n)] VB trans

uittesten

austesten

iets op iem uittesten

etw an jdm austesten

ver·pes·ten <verpestte, h. verpest> [vərpɛstə(n)] VB trans fig

verpesten

verderben

verpesten (geur) ook fig

verpesten

mijn hele avond is verpest

für mich ist der ganze Abend verdorben

ik heb het bij haar verpest

ich habe es mit ihr verdorben

de lucht verpesten

die Luft verpesten

ver·roes·ten <verroestte, i. verroest> [vərustə(n)] VB intr

1. verroesten (met roest overdekt worden):

verroesten

verrosten

verroesten

rostig werden

2. verroesten (vastroesten):

verroesten

einrosten

ver·woes·ten <verwoestte, h. verwoest> [vərwustə(n)] VB trans

verwoesten

zerstören

verwoesten (van landen, streken)

verwüsten

verwoesten (van landen, streken)

verheeren

de oogst verwoesten

die Ernte zerstören

noord·wes·ten [nortwɛstə(n)] N nt geen pl

noordwesten

Nordwesten m

ont·fer·men <ontfermde zich, h. zich ontfermd> [ɔntfɛrmə(n)] VB wk ww zich ontfermen

1. ontfermen (uit de nood helpen):

ontfermen

sich annehmen +gen

ontfermen rel.

sich erbarmen +gen

Heer, ontferm U over ons rel.

Herr, erbarme dich unser

zich ontfermen over iem

sich jds annehmen

2. ontfermen (onder zijn verantwoordelijkheid nemen):

ontfermen

in seine Obhut nehmen

zich over de kinderen ontfermen

die Kinder in seine Obhut nehmen