Translations for „Verhafteter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·huur·ster N f

verhuurster feminine form of verhuurder

See also verhuurder

ver·huur·der <verhuurder|s> [vərhyrdər] N m

verhuurder

Vermieter m

verhuurder (roerende goederen)

Verleiher m

ver·han·de·len <verhandelde, h. verhandeld> [vərhɑndələ(n)] VB trans

1. verhandelen (handeldrijven in):

verhandelen

handeln mit +dat

verhandelen

handeln in +dat

2. verhandelen (omzetten, ge- en verkocht worden):

verhandelen

handeln

daar werden heel wat aardappels verhandeld

dort wurden sehr viele Kartoffeln gehandelt

ver·hit·ten <verhitte, h. verhit> [vərhɪtə(n)] VB trans

verhitten

erhitzen

het water tot 80 graden verhitten

das Wasser auf 80 Grad erhitzen

zich verhitten

sich erhitzen

ver·ha·ren <verhaarde, i. verhaard> [vərharə(n)] VB intr (de haren verliezen)

verharen

(sich) haaren

ver·ha·len¹ <verhaalde, h. verhaald> [vərhalə(n)] VB trans (zich schadeloosstellen)

verhalen

sich schadlos halten an +dat

de schade op iem verhalen

jdn für den Schaden aufkommen lassen

de kosten op iem verhalen

jdn für die Kosten verantwortlich machen

ver·han·gen² <verhing, h. verhangen> [vərhɑŋə(n)] VB trans (elders, anders (op)hangen)

verhangen

umhängen

ver·har·den¹ <verhardde, i. verhard> [vərhɑrdə(n)] VB intr

1. verharden (hard worden):

verharden

härten

verharden

(sich) verhärten

2. verharden fig:

verharden

sich verhärten

in het kwaad verharden

dem Bösen verfallen

ver·he·len <verheelde, h. verheeld> [vərhelə(n)] VB trans

verhelen

verhehlen

iets verhelen voor iem

jdm etw verhehlen

ver·he·ven <verheven, verhevener, verhevenst> [vərhevə(n)] ADJ

verheven

erhaben

verheven (van stijl, taal)

gehoben

ver·hef·fen <verhief, h. verheven> [vərhɛfə(n)] VB trans

verheffen

erheben

boven iedere twijfel verheven

über jeden Zweifel erhaben

de toren verheft zich boven het dorp

der Turm erhebt sich über das Dorf

zijn stem verheffen ook fig

seine Stimme erheben

een getal tot een macht verheffen wisk.

eine Zahl potenzieren

ver·hoe·den <verhoedde, h. verhoed> [vərhudə(n)] VB trans

verhoeden

verhüten

verhoeden

vorbeugen +dat

ver·hui·zer <verhuizer|s> [vərhœyzər] N m

verhuizer

Möbelpacker m

verhuizer

Möbelträger m