Dutch » German

ver·los·kun·de [vərlɔskʏndə] N f geen pl

ver·lo·ting <verloting|en> [vərlotɪŋ] N f

ver·lok·ken <verlokte, h. verlokt> [vərlɔkə(n)] VB trans

ver·lo·ving <verloving|en> [vərlovɪŋ] N f

ver·los·sing <verlossing|en> [vərlɔsɪŋ] N f

1. verlossing (bevrijding):

2. verlossing rel.:

3. verlossing (bevalling):

ver·los·kun·di·ge <verloskundige|n> [vərlɔskʏndəɣə] N f

ver·lo·ren2 VB

1. verloren 3. pers pl imp van verliezen¹, verliezen²

2. verloren volt. deelw. van verliezen¹, verliezen²

See also verliezen , verliezen , verliezen

ver·lie·zen3 <verloor zich, h. zich verloren> [vərlizə(n)] VB wk ww

verliezen zich verliezen (opgaan):

ver·lie·zen2 <verloor, h. verloren> [vərlizə(n)] VB intr (de mindere blijken)

ver·lo·pen1 [vərlopə(n)] ADJ

ver·lo·ten <verlootte, h. verloot> [vərlotə(n)] VB trans

ver·lo·ven <verloofde zich, h. zich verloofd> [vərlovə(n)] VB wk ww

verloven zich verloven:

ver·los·sen <verloste, h. verlost> [vərlɔsə(n)] VB trans

2. verlossen (bij een bevalling helpen):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski