Translations for „aanspreking“ in the Dutch » German Dictionary

aan·spre·ken <sprak aan, h. aangesproken> [ansprekə(n)] VB trans

1. aanspreken (toespreken):

aanspreken

ansprechen

iem met jij/met u aanspreken

jdn duzen/siezen

iem om een bijdrage aanspreken

jdn um einen Beitrag bitten

iem over de schade aanspreken

jdn für den Schaden verantwortlich machen

iem over zijn gedrag aanspreken

jdn auf sein Benehmen ansprechen

zich (niet) aangesproken voelen

sich (nicht) angesprochen fühlen

2. aanspreken:

aanspreken (beginnen te gebruiken)

anbrechen

aanspreken (reserves)

angreifen

een gerecht aanspreken

einem Gericht zusprechen

3. aanspreken (in de smaak vallen bij):

aanspreken

ansprechen

iem in rechte aanspreken

jdn belangen

be·spre·king <bespreking|en> [bəsprekɪŋ] N f

1. bespreking:

bespreking (het bespreken, besproken worden)

Besprechung f

bespreking (uitvoerig)

Erörterung f

de zaak komt in bespreking

über die Angelegenheit wird diskutiert [o. beraten]

onderwerp van bespreking zijn

Gesprächsthema sein

2. bespreking (onderhandeling):

bespreking

Besprechung f

bespreking

Gespräch nt

bespreking van de situatie

Lagebesprechung f

3. bespreking (recensie):

bespreking

Besprechung f

bespreking

Rezension f

4. bespreking (het reserveren):

bespreking

Reservierung f

ver·spre·king <verspreking|en> [vərsprekɪŋ] N f

1. verspreking (verwisseling van klanken):

verspreking

Versprecher m

een freudiaanse verspreking

ein freudscher Versprecher

2. verspreking (geval dat men zich iets laat ontvallen):

verspreking

Ausrutscher m

aan·spo·ring <aansporing|en> [ansporɪŋ] N f

aansporing

Ansporn m

aan·trek·king <aantrekking|en> [antrɛkɪŋ] N f ook fig

aantrekking

Anziehung f

aan·ra·king <aanraking|en> [anrakɪŋ] N f

aanraking

Berührung f

hij is nog nooit met de politie in aanraking geweest

er hat noch nie mit der Polizei zu tun gehabt

aan·mer·king <aanmerking|en> [amɛrkɪŋ] N f

1. aanmerking (afkeurende opmerking):

aanmerking

Einwand m

op iets aanmerkingen maken

etw beanstanden

op- of aanmerkingen maken

Einwände vorbringen

2. aanmerking (opmerking):

aanmerking

Bemerkung f

in aanmerking komen

in Betracht kommen

in aanmerking nemen

in Betracht ziehen

het feit in aanmerking genomen dat …

in Anbetracht der Tatsache, dass …