Translations for „blaasster“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

plaas·ter <plaaster|s> [plastər] N m Belg

plaaster

Putz m kein pl

plaaster

Haftputz m kein pl

klaag·ster <klaagster|s> [klaxstər] N f

klaagster feminine form of klager

See also klager

kla·ger <klager|s> [klaɣər] N m

1. klager (iem die klaagt):

klager

Klagende(r) m

2. klager jur.:

klager

Kläger m

schaats·ster <schaatsster|s> [sxatstər] N f

schaatsster feminine form of schaatser

See also schaatser

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] N m

schaatser

Schlittschuhläufer m

schaatser

Eisläufer m

boe·me·laar·ster N f

boemelaarster feminine form of boemelaar

See also boemelaar

boe·me·laar <boemelaar|s> [buməlar] N m

boemelaar

Bummler m

kib·be·laar·ster N f

kibbelaarster feminine form of kibbelaar

See also kibbelaar

kib·be·laar <kibbelaar|s> [kɪbəlar] N m

kibbelaar

zänkische(r) Mensch m

blaas·proef <blaas|proeven> [blaspruf] N f

blaasproef

Alkoholtest m

blaas·kwar·tet <blaaskwartet|ten> [blaskwɑrtɛt] N nt

blaaskwartet

Bläserquartett nt

aanklaag·ster N f

aanklaagster feminine form of aanklager

See also aanklager

aan·kla·ger <aanklager|s> [aŋklaɣər] N m

aanklager

Ankläger m

aanklager

Kläger m

de openbare aanklager

der Staatsanwalt

de openbare aanklager (collectief)

die Staatsanwaltschaft

fe·me·laar·ster N f

femelaarster feminine form of femelaar

See also femelaar

fe·me·laar <femelaar|s> [feməlar] N m

femelaar (langdradig)

Salbader m

femelaar (langdradig)

frömmelnder Schwätzer

femelaar (schijnheilig)

Frömmler m

ze·me·laar·ster N f

zemelaarster feminine form of zemel

See also zemel

ze·mel <zemel|en> [zeməl] N f (graan)

zemel

Kleie f

blaas·balg <blaasbalg|en> [blazbɑlx] N m

blaasbalg

Blasebalg m

blaas·kaak <blaas|kaken> [blaskak] N m

blaaskaak

Aufschneider m

blaas·pijp <blaaspijp|en> [blaspɛɪp] N f

1. blaaspijp (verkehr):

blaaspijp

Tüte f

blaaspijp

Röhrchen nt

2. blaaspijp (om lucht door te blazen):

blaaspijp

Blasrohr nt

fiets·ster N f

fietsster → fietser

See also fietser

fiet·ser <fietser|s> [fitsər] N m

fietser

Radfahrer m

fietser

Radler m

fietsers oversteken!

≈ Achtung Fahrradfahrer!

blaas <blazen> [blas] N f

blaas

Blase f

kop·pe·laar·ster <koppelaarster|s> [kɔpəlarstər] N f

koppelaarster feminine form of koppelaar

See also koppelaar

kop·pe·laar <koppelaar|s> [kɔpəlar] N m

1. koppelaar (relaties):

koppelaar

Heiratsvermittler m

koppelaar

Ehevermittler m

2. koppelaar (ontucht):

koppelaar

Kuppler m

lang·slaap·ster N f

langslaapster feminine form of langslaper

See also langslaper

lang·sla·per <langslaper|s> [lɑŋslapər] N m

langslaper

Langschläfer m

pim·pe·laar·ster N f

pimpelaarster feminine form of pimpelaar

See also pimpelaar

pim·pe·laar <pimpelaar|s> [pɪmpəlar] N m

pimpelaar

Pichler m

pimpelaar

Zecher m hum

pimpelaar

Zechbruder m a. pej

blaas·ont·ste·king <blaasontsteking|en> [blasɔntstekɪŋ] N f

blaasontsteking

Blasenentzündung f

blaasontsteking

Blasenkatarr(h) m

blaas·in·stru·ment <blaasinstrument|en> [blasɪnstrymɛnt] N nt

blaasinstrument

Blasinstrument nt