Translations for „doktores“ in the Dutch » German Dictionary

dok·te·ren <dokterde, h. gedokterd> [dɔktərə(n)] VB intr

1. dokteren (als dokter optreden):

dokteren

praktizieren

over iem dokteren

jdn ärztlich behandeln

2. dokteren (proberen te verbeteren):

dokteren

herumdoktern

aan iets dokteren

an etw dat herumdoktern

3. dokteren (onder doktersbehandeling zijn):

dokteren

in ärztlicher Behandlung sein

dok·ter <dokter|s, dok|toren> [dɔktər] N m

1. dokter (arts):

dokter

Arzt m

naar de dokter gaan

zum Arzt gehen

op voorschrift van de dokter

nach ärztlicher Anweisung

welke dokter heeft vandaag dienst?

welcher Arzt hat heute Bereitschaftsdienst?

2. dokter (aanspreektitel):

dokter

Herr Doktor m

dokter

Frau Doktor f

pit·to·resk <pittoreske, pittoresker, pittoreskst> [pitorɛsk] ADJ

pittoresk

pittoresk form

pittoresk

malerisch

kerk·to·ren <kerktoren|s> [kɛrktorə(n)] N m

kerktoren

Kirchturm m

boor·to·ren <boortoren|s> [bortorə(n)] N m

boortoren

Bohrturm m

boortoren mijnw.

Förderturm m

koel·to·ren <koeltoren|s> [kultorə(n)] N m

koeltoren

Kühlturm m