Dutch » German

for·me·ren <formeerde, h. geformeerd> [fɔrmerə(n)] VB trans

2. formeren (scheppen):

3. formeren gesch.:

for·mu·le·ren <formuleerde, h. geformuleerd> [fɔrmylerə(n)] VB trans

for·mu·lier <formulier|en> [fɔrmylir] N nt

fijn·ma·len <maalde fijn, h. fijngemalen> [fɛimalə(n)] VB trans

for·ma·li·teit <formaliteit|en> [fɔrmalitɛit] N f

for·mat·te·ren <formatteerde, h. geformatteerd> [fɔrmɑterə(n)] VB trans

for·mu·le·ring <formulering|en> [fɔrmylerɪŋ] N f

2. formulering (het onder woorden brengen):

for·ma·tie <formatie|s> [fɔrma(t)si] N f

2. formatie (wijze van opstelling):

3. formatie:

her·ha·len1 <herhaalde, h. herhaald> [hɛrhalə(n)] VB trans (opnieuw doen, zeggen; nadoen)

ver·ha·len1 <verhaalde, h. verhaald> [vərhalə(n)] VB trans (zich schadeloosstellen)

ver·ta·len <vertaalde, h. vertaald> [vərtalə(n)] VB trans

1. vertalen (in een andere taal overbrengen):

for·ma·lis·me [fɔrmalɪsmə] N nt geen pl

for·mi·da·bel <formidabele, formidabeler, formidabelst> [fɔrmidabəl] ADJ

droog·ma·len <maalde droog, h. drooggemalen> [droxmalə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski