Translations for „geborener“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ge·bor·gen VB

geborgen → bergen

See also bergen

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] VB trans

1. bergen (opbergen):

bergen

bergen

bergen

(auf)bewahren

de oogst bergen

die Ernte einbringen

2. bergen scheepv.:

bergen

bergen

3. bergen (opnemen):

bergen

unterbringen

bergen

aufnehmen

dat schip kan veel lading bergen

dieses Schiff kann viel laden

4. bergen (in veiligheid brengen):

bergen

bergen

bergen

retten

vrij·ge·bo·re·ne <vrijgeborene|n> [vrɛɪɣəborənə] N m en f

vrijgeborene

Freie(r) f(m)

ge·boor·te·jaar <geboorte|jaren> [ɣəbortəjar] N nt

geboortejaar

Geburtsjahr nt

ge·boor·te·cij·fer <geboortecijfer|s> [ɣəbortəsɛifər] N nt

geboortecijfer

Geburtenrate f

de daling van het geboortecijfer

der Geburtenrückgang

de jaren met een laag geboortecijfer

die geburtenschwachen Jahrgänge pl

in·ge·bo·ren [ɪŋɣəborə(n)] ADJ

1. ingeboren (aangeboren):

ingeboren

angeboren

ingeboren

eingeboren form

een ingeboren afkeer hebben van …

einen angeborenen Widerwillen (gegen jdn/etw) haben

2. ingeboren (inheems):

ingeboren

eingeboren

ge·boom·te <geboomte|n, geboomte|s> [ɣəbomtə] N nt

geboomte

Bäume pl

geboomte (bomenbestand)

Baumbestand m

dicht geboomte

dichte(r) Baumbestand m

ge·boor·te <geboorte|n, geboorte|s> [ɣəbortə] N f

1. geboorte (het geboren worden):

geboorte

Geburt f

iets bij zijn geboorte meekrijgen

etw von Geburt an haben

voor/na Christus' geboorte

vor/nach Christi Geburt

de geboorte van een kind

die Geburt eines Kindes

van zijn geboorte af

von Geburt an

een Limburger van geboorte

ein gebürtiger Limburger

2. geboorte (afkomst):

geboorte

Geburt f

geboorte

Herkunft f

iem van aanzienlijke/van lage geboorte

jd von hoher/niedriger Geburt

van twijfelachtige geboorte

von unbestimmter Herkunft

3. geboorte (begin):

geboorte

Geburt f

de zaak is nog in de geboorte

die Sache ist noch in der Mache

4. geboorte rel. (nakomelingen):

geboorte

Nachkomme m

ge·boef·te [ɣəbuftə] N nt geen pl

geboefte

Gesindel nt pej

ge·bon·den¹ [ɣəbɔndə(n)] ADJ

gebonden

gebunden

aan huis gebonden zijn

ans Haus gefesselt sein

aan strenge regels gebonden zijn

an strenge Vorschriften gebunden sein

een gebonden boek

ein gebundenes Buch

gebonden soep

gebundene [o. legierte] Suppe f