Dutch » German

ge·dwon·gen1 [ɣədwɔŋə(n)] ADJ

1. gedwongen (onvermijdelijk):

gedwongen
een gedwongen huwelijk
gedwongen ontslag nemen

2. gedwongen (gekunsteld):

gedwongen
gedwongen
gedwongen

ge·dwon·gen2 [ɣədwɔŋə(n)] ADV

1. gedwongen (onvermijdelijk):

gedwongen
gedwongen

2. gedwongen (gekunsteld):

gedwongen
gedwongen
gedwongen lachen

ge·dwon·gen3 VB

gedwongen volt. deelw. van dwingen

See also dwingen

dwin·gen <dwong, h. gedwongen> [dwɪŋə(n)] VB trans

2. dwingen (met geweld brengen in):

hij heeft de stop erin gedwongen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski