Translations for „ontslag“ in the Dutch » German Dictionary

ont·slag <ontslag|en> [ɔntslɑx] N nt

1. ontslag:

ontslag (beëindiging van het dienstverband)

Entlassung f

ontslag (beëindiging van het dienstverband)

Kündigung f

ontslag (bij officier, hoge ambtenaar)

Verabschiedung f

eervol ontslag

eine ehrenvolle Entlassung

iem zijn ontslag geven

jdn entlassen

iem zijn ontslag geven

jdm kündigen

ontslag nemen

kündigen

2. ontslag (verzoek, verklaring):

ontslag

Kündigung f

ontslag

Entlassung f

de minister bood zijn ontslag aan

der Minister bot seinen Rücktritt an

3. ontslag (het vrijlaten uit iems macht):

ontslag

Entlassung f

ontslag uit een inrichting

Entlassung aus einer Anstalt

4. ontslag:

ontslag (vrijstelling)

Entbindung f

ontslag (vrijstelling van werk)

Freistellung f

Usage examples with ontslag

eervol ontslag

eine ehrenvolle Entlassung

ontslag nemen

kündigen

iem zijn ontslag geven

jdn entlassen

ontslag uit een inrichting

Entlassung aus einer Anstalt

gedwongen ontslag nemen

zum Kündigen gezwungen werden

het tussentijds ontslag

die vorzeitige Entlassung

hij riskeert ontslag

er riskiert seine Entlassung

iem ontslag aanzeggen

jdm die Kündigung aussprechen

een klacht/zijn ontslag indienen

eine Klage/seine Entlassung einreichen

de minister bood zijn ontslag aan

der Minister bot seinen Rücktritt an

de minister heeft zijn ontslag aangeboden

der Minister hat seinen Rücktritt erklärt