Dutch » German

ge·voe·len1 <gevoelen|s> [ɣəvulə(n)] N nt

1. gevoelen (emotie):

gevoelen
Gefühl nt
gevoelen

2. gevoelen (gezindheid):

gevoelen
Gefühl nt

3. gevoelen:

gevoelen (oordeel, mening)
gevoelen (oordeel, mening)
gevoelen (beoordeling, inzicht)
naar het algemeen gevoelen

ge·voe·len2 [ɣəvulə(n)] VB trans

1. gevoelen (voelen):

gevoelen
gevoelen
pijn gevoelen

2. gevoelen:

gevoelen (ervaren)
gevoelen (bespeuren)
gevoelen (koesteren)
hegen form

3. gevoelen (beseffen):

gevoelen
zich doen gevoelen

ge·voe·len3 <gevoelde zich, h. zich gevoeld> [ɣəvulə(n)] VB wk ww

gevoelen zich gevoelen (een gevoel hebben):

gevoelen

Usage examples with gevoelen

pijn gevoelen
naar het algemeen gevoelen
zich doen gevoelen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski