Translations for „gibts“ in the Dutch » German Dictionary

git¹ <git|ten> [ɣɪt] N f (sieraad)

git

Jett m nt nt

gids <gids|en> [ɣɪts] N f

1. gids (persoon):

gids

Führer m

een gids nemen

sich dat einen Führer nehmen

2. gids (boek, leidraad):

gids

Führer m

gids

Leitfaden m

de gouden gids® telec.

die Gelben Seiten ® pl

een gids voor radio- en televisieprogramma's

eine Fernsehzeitschrift mit Hörfunkprogramm

3. gids (vrouwelijke padvinder):

gids

Pfadfinderin f

gift¹ <gift|en> [ɣɪft] N f

1. gift (geschenk):

gift

Gabe f

gift

Spende f

een gift geven

eine Spende geben

een milde gift

eine milde Gabe

2. gift (dosis):

gift

Dosis f

ginds¹ [ɣɪns] ADV (ginder)

ginds

dort (hinten)

ginds staat een huis

dort steht ein Haus

gips [ɣɪps] N nt geen pl

1. gips (pleister):

gips

Gips m

gips aanmaken

Gips anrühren

zijn been zit in het gips inf

er hat ein Gipsbein

de arm in het gips hebben/in het gips zetten

einen Gips am Arm haben/den Arm eingipsen

2. gips (afgietsel):

gips

Gipsabguss m

3. gips (mineraal):

gips

Gips m

gips

Gipsstein m

gist [ɣɪst] N m geen pl

1. gist (stof):

gist

Hefe f

met gist gebakken brood

Hefebrot nt

met gist gebakken gebak

Hefegebäck nt

2. gist (micro-organisme):

gist

Hefe f

gist

Hefepilz m