Translations for „hallender“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

hal·len·kerk <hallenkerk|en> [hɑlə(n)kɛrək] N f

hallenkerk

Hallenkirche f

ka·len·der <kalender|s> [kalɛndər] N m

kalender

Kalender m

de gregoriaanse kalender

der gregorianische Kalender

af·zen·der <afzender|s> [ɑfsɛndər] N m

afzender

Absender m

half·ge·lei·der <halfgeleider|s> [hɑlfxəlɛidər] N m

halfgeleider

Halbleiter m

hal·le·lu·ja [hɑlelyja] INTERJ

halleluja

halleluja

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] N m

inzender

Einsender m

ver·zen·der <verzender|s> [vərzɛndər] N m

1. verzender (afzender):

verzender

Absender m

2. verzender (expediteur):

verzender

Spediteur m

ci·lin·der <cilinder|s> [silɪndər] N m

cilinder

Zylinder m

in·lan·der <inlander|s> [ɪnlɑndər] N m

inlander

Eingeborene(r) m

Let·lan·der <Letlander|s> [lɛtlɑndәr] N m

Letlander

Lette m

pad·vin·der <padvinder|s> [pɑtfɪndər] N m

padvinder

Pfadfinder m

waar·on·der [warɔndər] ADV

1. waaronder (vragend):

waaronder

worunter

waaronder lag het?

worunter lag es?

2. waaronder (betrekkelijk):

waaronder

unter +dat o acc

waaronder

worunter

de boom waaronder wij zaten

der Baum, unter dem wir saßen

het leed waaronder hij gebukt gaat

das Leid, unter dem er gebückt geht

hij had een schat van boeken, waaronder de meest zeldzame

er hatte einen Schatz an Büchern, darunter einige mit Seltenheitswert

aan·ran·der <aanrander|s> [anrɑndər] N m

aanrander

Angreifer m

aanrander (verkrachter)

Vergewaltiger m

daar·on·der [darɔndər] ADV

daaronder

darunter

er waren veel doden, daaronder ook kinderen

es gab viele Tote, darunter auch Kinder

de kosten zijn daaronder begrepen

die Kosten sind mit einbegriffen

Est·lan·der <Estlander|s> [ɛstlɑndәr] N m

Estlander

Este m

hier·on·der [hirɔndər] ADV

hieronder

hierunter

hieronder (verderop)

im Folgenden

wij zullen hieronder nog op deze kwestie ingaan

wir werden im Folgenden noch auf diese Frage eingehen

ra·dio·zen·der <radiozender|s> [radijozɛndər] N m

radiozender

Rundfunksender m

hal·lu·ci·ne·ren¹ <hallucineerde, h. gehallucineerd> [hɑlysinerə(n)] VB trans (verbijsteren)

hallucineren

Halluzinationen hervorrufen

scheur·ka·len·der <scheurkalender|s> [sxørkalɛndər] N m

scheurkalender

Abreißkalender m