Translations for „handwarm“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

hand·werk <handwerk|en> [hɑntwɛrk] N nt

handwerk

Handarbeit f

handwerk (als ambacht, beroep)

Handwerk nt

handwerk (beroep)

Gewerbe nt

hand·palm <handpalm|en> [hɑntpɑlm] N m

handpalm

Hand(innen)fläche f

handpalm

Handteller m

hand·zaam <handzame, handzamer, handzaamst> [hɑntsam] ADJ

1. handzaam (handelbaar):

handzaam

gefügig

een handzaam man

ein gefügiger Mann

2. handzaam (praktisch):

handzaam

handlich

in handzaam formaat

in handlichem Format

lauw·warm [lɑuwɑrm] ADJ

lauwwarm

lauwarm

han·dy·cam <handycam|s> [hɛndikɛm] N m

handycam

Handycam f

hand·wer·ken <handwerkte, h. gehandwerkt> [hɑntwɛrkə(n)] VB intr

handwerken

handarbeiten

hand·wor·tel <handwortel|s> [hɑntwɔrtəl] N m

handwortel

Handwurzel f

hand·wij·zer <handwijzer|s> [hɑntwɛɪzər] N m

handwijzer

Wegweiser m

hand·boei <handboei|en> [hɑndbuj] N f

handboei

Handschelle f

hand·boek <handboek|en> [hɑndbuk] N nt

handboek

Handbuch nt

hand·doek <handdoek|en> [hɑnduk] N m

handdoek

Handtuch nt

de handdoek in de ring werpen ook fig

das Handtuch werfen

hand·druk <handdruk|ken> [hɑndrʏk] N m

handdruk

Händedruck m

een hartelijke handdruk

ein warmer Händedruck

han·de·len <handelde, h. gehandeld> [hɑndələ(n)] VB intr

1. handelen (handeldrijven):

handelen

Handel treiben

handelen

handeln

hij handelt in drugs

er handelt mit Rauschgift

onze firma handelt vooral op Engeland

unsere Firma handelt vor allem mit England

2. handelen (daad verrichten):

handelen

handeln

in strijd met iets handelen

gegen etw verstoßen

in drift/uit wraak handelen

im Jähzorn [o. in Wut] /aus Rache handeln

er moet gehandeld worden

es muss gehandelt werden

de vrijheid van handelen

die Handlungsfreiheit

3. handelen (behandelen):

handelen

handeln von +dat

handelen

behandeln

de redevoering zal handelen over een onderwerp uit de sterrenkunde

der Vortrag wird ein Thema (aus) der Astronomie behandeln

hand·geld <handgeld|en> [hɑntxɛlt] N nt (premie)

handgeld

Handgeld nt

han·di·cap <handicap|s> [hɛndikɛp, hɑndikɑp] N m

1. handicap (gebrek):

handicap

Behinderung f

de mensen met een handicap

die Behinderten pl

2. handicap (belemmering, hindernis):

handicap

Handicap nt

zijn vliegangst is een handicap in zijn carrière

seine Angst vor dem Fliegen ist ein Handicap in seiner Karriere

hand·lijn <handlijn|en> [hɑntlɛin] N f

handlijn

Handlinie f

hand-out <hand-out|s> [hɛndɑut] N m

hand-out

Handout nt

hand·slag <handslag|en> [hɑntslɑx] N m

handslag

Handschlag m

iets met [o. op ] handslag beloven

etw in die Hand versprechen

iets op handslag verkopen

einen Verkauf mit Handschlag tätigen

hands-on [hɛn(t)sɔn] ADV

hands-on

praktisch