Dutch » German

Translations for „kerk“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

kerk <kerk|en> [kɛrk] N f

2. kerk (kerkdienst):

kerk
Gottesdienst m
kerk
Kirche f kein pl
de kerk gaat aan/uit
der Gottesdienst beginnt/ist zu Ende

Usage examples with kerk

Latijnse kerk
lateinische [o. abendländische] Kirche f
tegenover de kerk wonen
gegenüber der Kirche wohnen
vlak tegenover de kerk
direkt gegenüber der Kirche
in de kerk trouwen
kirchlich heiraten
naar de kerk gaan
in die Kirche gehen
de heilige katholieke kerk
die heilige katholische Kirche
de kerk loopt vol
die Kirche füllt sich (mit Menschen)
de Waalse kerk
die wallonische Kirche
de kerk hervormen
die Kirche reformieren
de hervormde kerk
die reformierte Kirche
de anglicaanse kerk
die anglikanische Kirche
de orthodoxe kerk
die griechisch-orthodoxe Kirche
de roomse kerk
die katholische Kirche
een kerk zegenen (rooms-katholiek)
eine Kirche weihen
een kerk wijden
eine Kirche weihen
hij woont nabij de kerk
er wohnt nahe der Kirche
een kerk in gotische stijl
eine Kirche in gotischem Stil
regelmatig naar de kerk gaan
regelmäßig zur Kirche gehen
de lering van de kerk
die Kirchenlehre

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular