Translations for „majuskel“ in the Dutch » German Dictionary

ma·jes·teit <majesteit|en> [majəstɛit] N f

majesteit

Majestät f

de hoogste majesteit

der Allmächtige

Zijne majesteit/Hare majesteit

Seine Majestät/Ihre Majestät

ma·jes·tu·eus <majestueuze, majestueuzer, meest majestueus> [majɛstywøs] ADJ

majestueus

majestätisch

jus·kom <juskom|men> [ʒykɔm] N f

juskom

Soßenschüssel f

juskom

Sauciere f

fak·kel <fakkel|s> [fɑkəl] N f

fakkel

Fackel f

joe·kel <joekel|s> [jukəl] N m

1. joekel (kanjer):

joekel

Riesen-

een joekel van een neus

eine Riesennase

2. joekel (hond):

joekel

Köter m

ka·kel <kakel|s> [kakəl] N m (persoon)

kakel

Plappermaul nt

houd je kakel!

halt deinen Rand!

mok·kel <mokkel|s> [mɔkəl] N nt of f

1. mokkel inf (meisje):

mokkel

Mieze f sl

2. mokkel (mollig kind):

mokkel

Dickerchen nt inf

puk·kel <pukkel|s> [pʏkəl] N f

1. pukkel (puistje):

pukkel

Pustel f

pukkel

Pickel m

2. pukkel (schoudertas):

pukkel

Umhängetasche f

pukkel gesch.

Tornister m

suk·kel <sukkel|s> [sʏkəl] N m

1. sukkel:

sukkel (dom, onhandig persoon)

Trottel m

sukkel (dom, onhandig persoon)

Tollpatsch m

sukkel (knoeier)

Stümper m

2. sukkel (beklagenswaardig, hulpbehoevend persoon):

sukkel

arme(r) Tropf m

sukkel

arme(r) Schlucker m

ta·kel <takel|s> [takəl] N nt of m

1. takel scheepv.:

takel (werktuig tot verplaatsing van lasten)

Flaschenzug m

takel (zwaar)

Takel nt

2. takel scheepv. (uitrusting van een zeilschip):

takel

Takel nt

takel

Takelage f

takel

Takelwerk nt