Translations for „reizen“ in the Dutch » German Dictionary

rei·zen <reisde, h./i. gereisd> [rɛizə(n)] VB intr

reizen

reisen

op en neer reizen

pendeln

per spoor reizen

mit der Bahn fahren

voor zaken reizen

geschäftlich reisen

te voet reizen

wandern

eerste klas reizen

erster Klasse reisen

Usage examples with reizen

gezamenlijk reizen

zusammen reisen

op en neer reizen

pendeln

naar Zwitserland reizen

in die Schweiz reisen

eerste klas reizen

erster Klasse fahren

tweede klas reizen

zweiter Klasse reisen [o. fahren]

naar Turkije reizen

in die Türkei reisen

te voet reizen

wandern

voor zaken reizen

geschäftlich reisen

per spoor reizen

mit der Bahn fahren

per trein reizen

mit der Bahn fahren [o. reisen]

met een [o. zijn] gevolg reizen

mit Gefolge reisen

zijn geld gaat op aan reizen

er gibt sein ganzes Geld für Reisen aus