Translations for „schilderingen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

schil·de·ring <schildering|en> [sxɪldərɪŋ] N f

1. schildering (het schilderen):

schildering

Malerei f

schildering

Malen nt

2. schildering (geschilderde voorstelling):

schildering

Malerei f

schildering

Gemälde nt

3. schildering (beschrijving):

schildering

Darstellung f

schildering

Schilderung f

schildering

Beschreibung f

schil·de·ren² <schilderde, h. geschilderd> [sxɪldərə(n)] VB intr

schilderen

malen

zij schildert uit liefhebberij

Malen ist ihr Hobby

zij schildert uit liefhebberij

sie ist Hobbymalerin

met olieverf schilderen

in Öl malen

schil·de·rij <schilderij|en> [sxɪldərɛi] N nt of f

1. schilderij (schilderstuk):

schilderij

Gemälde nt

een schilderij in olieverf

ein Gemälde in Öl

een schilderij in olieverf

ein Ölgemälde

het schilderij stelt een grijsaard voor

das Gemälde stellt einen Greis dar

2. schilderij (ingelijste plaat):

schilderij

Bild nt

3. schilderij (plastische beschrijving):

schilderij

Schilderung f

schilderij

lebhafte Darstellung f

schilderij

Gemälde nt form

schil·de·res N f

schilderes feminine form of schilder

See also schilder

schil·der <schilder|s> [sxɪldər] N m

1. schilder (huisschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Anstreicher m

2. schilder (kunstschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Kunstmaler m

schil·der·ge·rei [sxɪldərɣərɛɪ] N nt geen pl

schildergerei

Malutensilien pl

schil·ders·ezel <schildersezel|s> [sxɪldərsezəl] N m

schildersezel

Staffelei f

schit·te·ring [sxɪtərɪŋ] N f geen pl

1. schittering:

schittering (het schitteren)

Glänzen nt

schittering (van ogen, sterren, zon, kleuren)

Leuchten nt

schittering (van ogen, sterren, zon, kleuren)

Strahlen nt

schittering (van glas, edelstenen)

Funkeln nt

schittering (van sneeuw, water, edelstenen)

Glitzern nt

2. schittering (praal):

schittering

Glanz m

schans·sprin·gen [sxɑnsprɪŋə(n)] N nt geen pl

schansspringen

Skispringen nt

schoon·sprin·gen [sxonsprɪŋə(n)] N nt geen pl

schoonspringen

Kunstspringen nt

schil·der <schilder|s> [sxɪldər] N m

1. schilder (huisschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Anstreicher m

2. schilder (kunstschilder(es)):

schilder

Maler m

schilder

Kunstmaler m

schil·der·stuk <schilderstuk|ken> [sxɪldərstʏk] N nt

schilderstuk

Gemälde nt

schilderstuk

Malerei f

schilderstuk

Bild nt

schil·der·werk [sxɪldərwɛrk] N nt geen pl

1. schilderwerk (geschilderde voorstellingen):

schilderwerk

Malerei f

2. schilderwerk (werk voor, van een huisschilder):

schilderwerk

Anstrich m

schilderwerk

Malerarbeiten pl

3. schilderwerk (aangebrachte verf):

schilderwerk

Anstrich m

het schilderwerk bladdert

der Anstrich bildet Blasen

schil·der·kunst [sxɪldərkʏnst] N f geen pl

schilderkunst

Malerei f

de schilderkunst beoefenen

sich der Malerei widmen

de schilderkunst beoefenen

sich als Maler(in) betätigen

17e-eeuwse Nederlandse schilderkunst

niederländische Malerei des siebzehnten Jahrhunderts

schild·klier <schildklier|en> [sxɪltklir] N f

schildklier

Schilddrüse f

af·schil·de·ren <schilderde af, h. afgeschilderd> [ɑfsxɪldərə(n)] VB trans

1. afschilderen (afbeelden):

afschilderen

(ab)malen

2. afschilderen fig:

afschilderen

schildern

alles zwart afschilderen fig

alles schwarzmalen

3. afschilderen (afmaken):

afschilderen

zu Ende malen

na·schil·de·ren <schilderde na, h. nageschilderd> [nasxɪldərə(n)] VB trans

naschilderen

nachmalen

be·schil·de·ren <beschilderde, h. beschilderd> [bəsxɪldərə(n)] VB trans

1. beschilderen (voorstellingen schilderen op):

beschilderen

bemalen

beschilderen

anmalen inf

2. beschilderen (verven, kleuren):

beschilderen

bemalen

beschilderen

anstreichen